Tot omstreeks 1970 was het geboortecijfer hoog. Het sterftecijfer daalde omdat Chinese burgers gemiddeld steeds langer leven. Was in 1900 de levensverwachting in China 42 jaar, in 1970 werd men gemiddeld 60 jaar oud. Daardoor was het geboorteoverschot hoog en groeide de bevolking sterk.
Daarna kwamen de pil en andere voorbehoedsmiddelen beschikbaar en moedigde de Chinese regering echtparen aan om niet meer dan twee kinderen te nemen. Dat had succes; de natuurlijke bevolkingsgroei nam af, maar de bevolking groeide nog steeds.
In 1979 begon de Chinese regering met de eenkindpolitiek om de natuurlijke bevolkingsgroei helemaal tot staan te brengen. Het beleid werd ingegeven door de angst dat armoede en honger China noodlottig zou worden.
Dit beleid werd in steden een succes, ook omdat veel vrouwen abortus lieten plegen. Op het platteland was het beleid minder succesvol, omdat het moeilijk is na te gaan of alle echtparen zich aan de regels van de eenkindpolitiek hielden (zie ook Stap 3).
Wel is de groei van Chinese bevolking verder afgenomen tot 0,44% per jaar, ondanks het feit dat de gemiddelde levensverwachting verder toenam, namelijk tot 75 jaar in 2010.
Hoe het verder gaat? Kijk naar de tabel en beantwoord de vragen.
De Chinese bevolking is niet gelijkelijk over het land verspreid. Ruwweg kun je zeggen dat maar één derde van het land bewoonbaar is. Daar zijn verschillende redenen voor. In Tibet vind je de hoogste bergen van de wereld en is de bodem grotendeels onvruchtbaar. Ten noorden en noordoosten van Tibet liggen enkele grote woestijnen en helemaal in het noorden bij het Russische Siberië vind je eindeloze naaldbossen. Dat zijn dunbevolkte streken.
De grootste bevolkingsconcentraties vind je in de kustgebieden en in de vruchtbare valleien van de rivieren Huang He (Gele Rivier) en Chang Jiang. Daar wonen ook de meeste Han-Chinezen.
Van alle inwoners woont ongeveer de helft op het platteland en de helft in de steden, maar de verschillen zijn groot. Bijna alle etnische minderheden zijn op het platteland in de binnenlanden te vinden (naast uiteraard ook veel Han-Chinezen). Het zuidoosten van het land is voor meer dan 80% verstedelijkt.
We spreken ook over niet-Chinese streken, aangezien veel nationale minderheden langs de grensgebieden wonen en vaak behoren tot volken die ook in de buurstaten wonen. Je kunt denken aan de Chinese Russen (een etnische minderheid aan de grens met Rusland) en de Menggu (een volk dat we kennen als Mongolen, aan de grens met Mongolië).
Als je in De Grote Bosatlas kijkt (kaart China, deelkaart Bevolkingsdichtheid), zie je dat de bevolkingsdichtheid langs de grenzen overal heel gering is, terwijl in het zuidoosten die dichtheid groter is. De dichtheid is het grootst in de stad Sjanghai, het dichtstbevolkte gebied van de wereld. De stad telt meer dan 20 miljoen inwoners, meer dan het aantal inwoners voor heel Nederland.
Om te voorkomen dat hele streken nog verder ontvolken en de verstedelijking elders verder oploopt, heeft China geen vrije huisvestiging. Je mag pas naar een stad verhuizen als je een werkvergunning hebt.