Starttest
Bevor du mit dem neuen Thema beginnst, solltest du darüber nachdenken, was du schon kannst.
Wähle die Beschreibung/en, die zu dir passt/passen.
Nee, nog helemaal niet | Ja, een beetje | Ja, geen enkel probleem | |
Starttest Hören | |||
Ik kan relevante informatie uit korte, voorspelbare luisterteksten begrijpen. | |||
Ik kan de hoofdpunten begrijpen in tv-programma’s over vertrouwde onderwerpen als er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt. | |||
Starttest Lesen | |||
Ik kan specifieke informatie begrijpen in eenvoudige teksten en ik kan de hoofdlijn begrijpen. | |||
Ik kan belangrijke feitelijke informatie begrijpen in korte verslagen en artikelen en ik kan instructies begrijpen. | |||
Starttest Sprechen | |||
Ik kan eenvoudige informatie vragen en geven over welbevinden en ik kan informatie uitwisselen over eenvoudige zaken. | |||
Ik kan vertrouwde zaken en personen op een eenvoudige manier beschrijven. | |||
Starttest Schreiben | |||
Correspondentie: Ik kan een eenvoudig persoonlijk briefje of e-mail schrijven en ik kan in eenvoudige zinnen een persoon of een gebeurtenis beschrijven. | |||
Aantekeningen, berichten, formulieren: Ik kan een eenvoudig formulier invullen. | |||
Starttest Landeskunde | |||
Ik ben al een keer in een Duitstalig land bij de dokter geweest. | |||
Ik moest al een keer medicijnen gebruiken waarvan de bijsluiter er alleen in het Duits was. | |||
Ik ken een Duitse castingshow. |
Starttest Wortschatz
Bevor du mit dem neuen Thema beginnst, solltest du darüber nachdenken, was du schon kannst.
Welche Wörter gehören in welche Spalte?
Wähle aus:
Arzt – Augenfarbe – Bart – Fieber – Frisur – Gesicht – Haare – Husten – Krankenhaus – Wunde
Aussehen | Gesundheit |
- | - |
- | - |
- | - |
- | - |
- | - |
Starttest Grammatik
Was stimmt?
De werkwoorden haben, sein en werden zijn hulpwerkwoorden. | ... |
De vervoeging van de werkwoorden haben, sein en werden is regelmatig. | ... |
De werkwoorden haben, sein en werden hebben in de verleden tijd een andere stam dan in de tegenwoordige tijd. | ... |
Bij de vormen snel – sneller – snelst heb je met de trappen van vergelijking te maken. | ... |
In het Duits heb je alleen een vergrotende trap, geen overtreffende trap. | ... |
De vergrotende trap schrijf je in het Duits met een hoofdletter. | ... |