Starttest
Bevor du mit dem neuen Thema beginnst, solltest du darüber nachdenken, was du schon kannst.
Wähle die Beschreibung/en, die zu dir passt/passen.
Hören
Ik kan relevante informatie uit korte, voorspelbare luisterteksten begrijpen (bv. waar iemand op vakantie is geweest en wat die daar heeft gedaan).
Ik kan de hoofdpunten begrijpen in tv-programma’s over vertrouwde onderwerpen als er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt (bv. wat de bezienswaardigheden en attracties van een bepaalde streek zijn).
Ik kan het onderwerp bepalen van een langzaam en duidelijk gesproken gesprek (bv. tussen jongeren die over hun vakantie praten).
Lesen
Ik kan specifieke informatie vinden en begrijpen in eenvoudig, alledaags materiaal (bv. in een reisgids).
Ik kan de hoofdlijn begrijpen van eenvoudige teksten (bv. over een vakantieregio of in een reisverslag).
Ik kan korte, beschrijvende teksten over vertrouwde onderwerpen begrijpen (bv. een reisverslag).
Sprechen
Ik kan in beperkte mate meedoen met, en mijn mening uitdrukken in, eenvoudige gesprekken over alledaagse, bekende onderwerpen (bv. over mijn vakantie-ervaringen).
Ik kan beperkte informatie uitwisselen over eenvoudige, concrete zaken (bv. in een gesprek met betrekking tot de vakantieplanning).
Ik kan een kort, eenvoudig, vooraf ingeoefend praatje houden voor een groep (bv. over een vakantieregio).
Schreiben
Ik kan een korte, eenvoudige briefkaart schrijven (bv. een vakantiegroet aan een vriend/in) en ik kan een contactpersoon een bevestiging geven van gemaakte afspraken (bv. hotelboeking).
Ik kan standaardformulieren invullen (bv. boekingsgegevens voor een hotel of camping) en ik kan eenvoudige notities maken voor mezelf.
Ik kan kort en eenvoudig een gebeurtenis of ervaring beschrijven (bv. over een vakantie).
Landeskunde
Ik weet welke vakanties Duitse leerlingen hebben.
Ik weet welke vakantiebestemmingen bij Duitsers heel populair zijn.
Ik ken tenminste drie Duitse vakantieregio’s die bij Nederlanders erg in trek zijn.
Ik kan iemand die naar Duitsland op vakantie wil een paar tips geven.
Ik kan iemand die naar Duitsland op vakantie wil uitgebreid advies geven.
Wortschatz
Wohin passen die Wörter? Ziehe das Wort in den passenden Satz. Ausflug – Ausland – Autobahn – Fähre – Pauschalreise – Rabatt – Vorschlag – Zeltplatz
Am liebsten verbringe ich meine Ferien im ..... .
Meine Eltern buchen jedes Jahr eine ..... .
Diesen ..... haben wir vor Ort gebucht.
Weil wir so früh buchten, bekamen wir ..... .
Leider haben wir unsere ..... verpasst.
Dieser ..... liegt direkt hinter den Dünen.
Das ist ein blöder .....!
Auf der ..... standen wir im Stau.
Grammatik
Kontrolliere die Wörter.
Am liebsten verbringe ich meine Ferien im Ausland.
Meine Eltern buchen jedes Jahr eine Pauschalreise.