Antworten

Antworten
Bekijk hier of je de opdrachten goed hebt gemaakt.

Start
Was kannst du schon?

Er zitten fouten in de zinnen 1, 3, 6, 7 en 9.

 

Werkzeugkasten 1
Wortschatz - Gefühle

Übung 2: Reaktion
  1. Das stört mich.
  2. Immer mit der Ruhe!
  3. Das ist aber eine Überraschung!
  4. Lass mich in Ruhe!
  5. Das ist doch nicht so schlimm. / Das macht nichts.

 

Hören
Probleme

 
Übung 1: Jana
1 = C; 2 = B
 
Übung 2: Karl
1 = B; 2 = C

 

Übung 3: Kira

1 = A; 2 = C

 

Übung 4: Julius
1 = B; 2 = A

 

Tobi

Übung 3: Regenbogenfahne

Er is niet maar één soort liefde maar er zijn minstens zoveel soorten liefde als de regenboog kleuren heeft.

Und jetzt bist du weg
 

Übung 2: Text

(1)angerufen - (2)geht - (3)alleine - (4)sterbe - (5)Freunde - (6)Weg - (7)Schuld
- (8)vergessen - (9)zusammen - (10)Streit - (11)verlassen - (12)Straße

 

Lesen
Die erste Liebe

Übung 2:

geflunkert (flunkern) = opscheppen, jokken
entpuppt (sich entpuppen)           = blijken te zijn
Chatbekanntschaft = iemand die je uit de chat kent
anhimmelt (anhimmeln) = aanbidden
getraut (sich trauen) = durven
Lügner = leugenaar

 

Übung 3:
Opscheppen hoort er bij als er over het thema liefde gepraat wordt.
Je moet dus niet alles geloven wat er verteld wordt.
Als je aan het waarheidsgehalte twijfelt, vraag gewoon door om er achter te komen hoe het echt zit.
 

Übung 4: Auf der Suche

  1. Begin het gesprek met een grappige versier-spreuk.
  2. Ga in je eentje op zoek.
  3. Houd vol ook al heeft de ander geen interesse in jou.


Übung 5: Der richtige Zeitpunkt

  1. C
    • als je heel graag een relatie wilt
    • als je niet bang voor een relatie bent
    • als je verliefd op iemand bent die ook verliefd is op jou
  2. Dat er iets mis met je is als je met 15 nog geen relatie hebt.
  3. Laat je niet gek maken. Doe het in je eigen tempo.

Coole Anmache

Übung 2:
 
Schmetterlinge = vlinders (hier: kriebels)
weiche = zachte (hier: slappe)
Schwarm = vlam (degene waar je gek op bent)
blamieren = voor schut staan
Verhalten = gedrag
taucht auf (auftauchen)              = verschijnen
unüberwindbar = onhaalbaar
Felsbrocken = rots (hier: obstakel

Übung 3:

Liebeskummer

Übung 2: Tipps und Tricks

Werkzeugkasten 2
Grammatik: Satzbau

Übung 1: Verbessere
  1. Bist du gestern auch auf der Party gewesen?
  2. Karin nimmt an einem Austausch mit Amerikanern teil.
  3. kein Fehler
  4. kein Fehler
  5. Ich denke, dass er zu früh zum Treffpunkt gekommen ist.
  6. Meine Freundin hat mir erzählt, dass sie am Montag heimlich mit ihrem Freund Auto gefahren ist.
  7. Warum hast du mir nicht gesagt, wie spät sie ankommen werden?
  8. Hast du am Wochenende auch Fußball gespielt?
  9. kein Fehler
  10. Wenn es morgen wieder so glatt ist, gehe ich lieber zu Fuß.