Taalgebruik

Beantwoord de vragen over de volgende tekst.

1. In alinea 4 is beeldspraak gebruikt: 'de mierenhoop van de jaarbeurs'. Wat wordt bedoeld met 'de mierenhoop'?

Ook gebruikt de schrijfster de uitdrukking 'voor een habbekrats' (alinea 2).

2. Wat betekent die uitdrukking?

3. Waar komt die uitdrukking vandaan (hoe is deze ontstaan)?

 

De boetseerkunstenaar

Hella Haasse roept uit haar herinnering het tafereel op van de Chinese boetseerkunstenaar wiens vaardige handen voorstellingen tot leven wekken die in zijn geest bestaan. De plaats van handeling is een Indonesische jaarbeurs.

In de laatste alinea blijkt het verhaal, dat deel uitmaakt van biografische notities, relevant te zijn voor inzicht in de drijfveren van de schrijfster bij het kiezen en uitwerken van de thema’s in haar romans. Een sapoe-lidi (alinea 1) is een bezem van de nerven van palmbladeren.

  1. Onaangedaan te midden van het gewoel zat een Chinese boetseerkunstenaar gehurkt achter zijn kist met gekleurde was. Op verzoek vormde hij snel en zwijgend uit verschillende klompjes het lichaam van een legendarische held in bonte krijgstenue, de slippen en banden van het kleed kunstig gekruld, hetgeen actie en vaart suggereerde, een pijlkoker op de rug, een zwaard opzij; van roze was modelleerde hij een gezicht en twee handjes, de dunne einden van sapoe-lidi veranderden in vaantjes en speren.
  2. Ten slotte ging er een kwastje met goud- en zilververf overheen; het resultaat van vijf minuten vingervlugheid, op een stokje gestoken werd voor een habbekrats ons eigendom.
  3. Sindsdien heb ik bij dergelijke gelegenheden vaak snelboetseerders aan het werk gezien; de meesten deden niet veel anders dan poppetjes maken, volgens eeuwenoud, beproefd procédé, en naar algemeen aanvaard model; zij waren klaar in de vereiste korte tijd, maar hun producten, vlak en zielloos, bleven souvenirs-aan-de-lopende-band voor een onkritisch publiek. Een enkele maal bleek de man, die daar achter zijn houten doos vol rommel gehurkt zat, een tovenaar: zijn krijgers kwamen in fiere danspas aanstormen, zij hadden de houding en het gebaar zwierig en juist voldoende gestileerd, passend bij hun ceremoniële dracht.
  4. Dit was voor mij een van de grote ontdekkingen van mijn kindertijd: dat wat in die bonte wasfiguurtjes zichtbaar werd, onzichtbaar al bestond in de kunstenaar die stil, met neergeslagen ogen, zijn arbeid verrichtte in de mierenhoop van de jaarbeurs.

(Uit: H. Haasse, Het dieptelood van de herinnering, Amsterdam: Querido, 2003, p. 239-240. Oorspronkelijk afkomstig uit Zelfportret als legkaart (1961))