De ethologie bestudeert het gedrag van dieren en levert hiermee belangrijke kennis over het normale gedrag van dieren en afwijkend gedrag. Gedrag is nodig om te kunnen overleven en om voort te kunnen planten.
Een gezond dier past goed in het milieu waarin het “van nature” thuis hoort. In de loop der evolutie heeft het zich steeds moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden zodat het weer in zijn omgeving past.
Als we een paard observeren zien we dat het altijd een bepaalde houding heeft of een bepaalde beweging uitvoert. Deze komen tot stand door zogenaamde effectoren. Dit zijn bijvoorbeeld de spieren (beweging) maar het kunnen ook klieren (geurafscheiding) zijn. Bij observatie valt op dat bij gedrag die effectoren niet willekeurig of chaotisch actief zijn, maar dat er een vaste ordening aan ten grondslag ligt. Gedrag blijkt dus opgebouwd uit min of meer gecoördineerde patronen waarin de effectoren actief zijn; dit noemen we gedragselementen. Voorbeelden hiervan zijn galopperen, steigeren briesen en hinniken. Het kunnen ook gedragingen zijn zonder beweging, zoals slapen. Slapen is een gedrag. Op bepaalde tijden gaat het dier slapen en zoekt het omstandigheden op en neemt het een houding aan, waarin hij dit veilig kan doen. Wanneer we het paard in zijn eigen milieu observeren dan blijken er goed herkenbare gedragingen en houdingen aanwezig te zijn die steeds weer voorkomen. Bijvoorbeeld het op rust staan, waarbij een been wordt ontlast, of het krabben op de bodem, het schudden. Al deze elementen vormen samen het gedragsrepertoire. Als we alle afzonderlijke gedragselementen gedurende een bepaalde periode nauwkeurig beschrijven, blijkt dat gedrag geen willekeurige verzameling van gedragselementen is maar dat er een bepaalde structuur en ordening in zit; er zijn bovendien onderlinge relaties tussen die elementen vast te stellen. Dit noemen we gedragssystemen. Voorbeelden gedragssystemen zijn voedselopnamegedrag, drinkgedrag en voortplantingsgedrag
Normaal gedrag
Het paard is een kuddedier dat van oorsprong afkomstig is van de steppe. Het leefde daar in familieverband. Het had geen vast territorium en trok over de steppe op zoek naar voedsel; het is een selectieve grazer. Als prooidier zijn paarden erg gericht op hun omgeving en alert op bedreigingen; hun eerste reactie bij gevaar is vluchten. In de loop der tijd hebben paarden zich kunnen aanpassen aan verschillende veranderende ecologische omstandigheden; zij pasten hun gedrag aan het beschikbare voedsel en klimaat aan.
Stalondeugden
Paarden worden in het algemeen gehouden onder omstandigheden waarin zij niet, of maar gedeeltelijk, in hun natuurlijke behoeften aan gedrag kunnen voorzien. Een paard dat in de vrije natuur gedurende 14-16 uur per dag graasgedrag vertoont en de rest van de tijd besteedt aan rust en sociaal contact, zal een groot deel van zijn natuurlijk gedrag op stal niet kunnen uitvoeren. Het gevolg hiervan kan zijn dat het paard abnormale gedragingen gaat vertonen. Abnormale gedragingen zijn dan ook een belangrijke indicator voor welzijn. Onder abnormale gedragingen worden ook de stereotypieën verstaan. Een stereotypie is een dwangmatige, zich herhalende, beweging zonder duidelijke functie en met een vormvast patroon. Bij paarden wordt van stalondeugden gesproken. Er wordt een onderscheid gemaakt naar de oorsprong van het afwijkend gedrag in dwangbewegingen, orale gedragingen en agressie gerelateerde gedragingen. Tot de dwangbewegingen worden graven, schrapen, hoofdschudden, weven en ijsberen (stal walking) gerekend. Voorbeelden van orale gedragingen zijn hout kauwen, tongspelen, smakken, kribbebijten en luchtzuigen. Voorbeelden van agressie gerelateerde gedragingen zijn flank bijten en zelfbeschadiging.