Uitwerkingen

1H10.1 Uitwerkingen ............................................................................................................................................

   

 

  1. 40% =  0,40 dus 40% van 200 =  0,40  ×  200 =  80
    40% van € 200 is  € 80,-
  2. € 16 van de € 40  is     =  0,40  =  40 %
    Je geeft dus  40 %  van je verdiensten uit aan snoepgoed.

 

   

 

  1. 50% van de leerlingen komt met de fiets. Dat zijn 0,50 × 800 = 400 leerlingen.*
  2. 8% van de leerlingen komt lopend naar school. Dat zijn 0,08 × 800 = 64 leerlingen.*
    * Je kunt dit natuurlijk ook berekenen met verhoudingstabellen.

 

   

 

  1. Aan computerspelletjes geeft George  32 : 80 = 0,40 = 40% van zijn geld uit.
  2. George spaart 8 : 80 = 0,10 = 10%

 

   

 

  1. De boekhandelaar verkoopt 0,20 × 800 = 160 thrillers per week.
  2. De boekhandelaar verkoopt 0,55 × 800 = 440 romans per week.
    * Je kunt dit natuurlijk ook berekenen met verhoudingstabellen.

 

   

 

9 : 30 = 0,30 = 30%, dus 30% van de leerlingen had een onvoldoende.