Handleiding docenten

Docentenhandleiding

1. Het onderwerp

Het proces van globalisering is een kenmerkend verschijnsel van de twintigste eeuw. In de meest recente geschiedenis heeft de mondialisering zich nog verder versterkt en is het door de snelle ontwikkelingen van het internet voor miljarden mensen ook meer realiteit geworden. De technologische revolutie die zich voordeed aan het begin van de vorige eeuw, soms ook wel de tweede industriële fase genoemd, heeft die ontwikkeling van het leven in een internationaal perspectief verbreed en doen versnellen. Zo brachten nieuwe toepassings-mogelijkheden van bijvoorbeeld electriciteit grote veranderingen teweeg op de manier waarop mensen elkaar zouden informeren en met elkaar zouden gaan communiceren. Uitvindingen als de telefoon, radio, televisie en computer zijn de meest pregnante voorbeelden van deze ontwikkeling, die de wereld en de manier waarop mensen leven ingrijpend heeft doen veranderen.

In de huidige tijd zijn nationale samenlevingen meer dan ooit op een mondiale schaal met elkaar verbonden. Zo zijn het ook de economische grenzen van individuele landen die meer en meer lijken te vervagen en niet alleen in de westerse wereld. Crisissen die zich in onze moderne tijd hebben voorgedaan, waren vaak van  internationale betekenis en omvang. De beurskrach van New York in 1929 zou in deze context kunnen worden gezien als het prototype van zo’n mondiale, economische crisis. Eerdere ernstige financiële tegenslagen hadden zich voorgedaan, maar niet van deze orde en niet op deze schaal. Een uitvloeisel van de Eerste Wereldoorlog was dat de balans van sterk gegroeide internationale geldstromen zich had verschoven en deze niet erg solide bleek. Overproductie, speculatie in aandelen en leningsdrift leidden uiteindelijk tot de vertwijfeling en paniek op de beurs van Wallstreet. Amerika leek zich te hebben vergaloppeerd. Leningen werden niet meer uitgegeven en uitstaande leningen, ook bijvoorbeeld die aan de nog fragiele Europese economieën waren verstrekt, konden niet worden terugbetaald. De industriële productie nam sterk af en de wereldhandel stokte. In Nederland zou vanaf 1930 ook de pijnlijke gevolgen van de crisis die hieruit ontstond door velen aan den lijve worden ondervonden.

 

2. Het belang van het onderwerp

Nederland in crisistijd 1929-1939 is een belangrijk thema om een aantal redenen:

Het onderwerp leent zich ervoor om de historische anologie die het heeft met het heden te onderzoeken. Zo kende de grote financiële crisis van 2007 dan wel andere oorzaken, die vooral te maken hadden met het beleid van interbancaire instellingen en die niet, zoals in 1929, op een industriële overcapiciteit waren gestoeld, maar zijn er ook duidelijke overeenkomsten aanwijsbaar. Allereerst al het internationale effect dat door beide werd teweeggebracht en bijvoorbeeld de brede vertrouwensbreuk die ontstond. Bij de eerste crisis was deze sterk gericht op de politiek, bij de laatste meer op de banken en verzekeringsmaatschappijen. Zou je de uitbraak van de eerste kunnen betitelen als een buitenproportioneel financieel ongeluk, de tweede werd meer bepaald door een onverantwoord en louter op winst gericht beleid van grote financiële instellingen. Daarmee komt ook een moreel aspect om de hoek kijken en geeft het zicht op het handelen en de psyche van de mens. Over haar tekortkomingen en drijfveren bijvoorbeeld.

Een tweede, belangrijke reden is dat het kennis nemen van dit onderwerp aantoont welke factoren invloed hebben gehad op de veranderingen die zich na de Eerste Wereldoorlog voordeden. Welke oorzaken kunnen worden aangewezen voor de uitbraak van de crisis, wat waren de gevolgen en wat deed men om eruit te geraken? Hoe kan er met de kennis van nu op een objectieve manier gekeken worden naar die causale verbanden. Welke lering kan er uit te worden getrokken?

Een ander belang tenslotte is dat door de onvoorspelbaarheid van gebeurtenissen nieuwe ontwikkelingen in gang werden gezet die de aard van de crisis zou doen veranderen, maar de ontstane instabiliteit in en tussen landen ook zou vergroten, waardoor een volgend wereldwijd conflict zou uitbreken met desastreuze gevolgen. Die mate van onvoorspelbaarheid heeft ook een moreel-pedagogische ondertoon. Geschiedenis kent geen wetmatigheden. Niets is wat het lijkt te zijn, veranderingen vinden voortdurend plaats. Het thema leent zich er daarom ook uitstekend voor leerlingen te wijzen op de risico’s van het welvaartsdenken. De crisisjaren van de jaren dertig tonen aan dat toevallige gebeurtenissen bepaalde omstandigheden snel kunnen doen veranderen. De armoede die in die jaren in ons land om zich heen greep is daar een voorbeeld van.

 

3. De doelgroep

Deze lessenserie over Nederland in crisistijd 1929-1939 is in eerste instantie bedoeld voor de derde klassen leerweg g/t (of mavo). In het methodische aanbod komt in dit schooljaar het tijdvak van de wereldoorlogen aan de orde, met daarin de periode van het interbellum, waaronder ook de grote depressie. De serie of een aantal lessen daaruit kan ook worden gebruikt in het mbo (niveau 4), bijvoorbeeld als een thema binnen het vak burgerschap. Meer specifiek zouden de lessen kunnen worden gegeven aan studenten van de opleiding onderwijsassistent of voor aspirant-studenten van de pabo. In dit laatste geval zou de serie ook deel kunnen uitmaken van het zogeheten instroomtraject pabo.

 

4. De kerndoelen

Deze lessenserie richt zich op de volgende kerndoelen van het domein Mens en Maatschappij:

36.   De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.

37.   De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van het volgende tijdvak: Tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950) (andere tijdvakken hier buiten beschouwing gelaten)

40.   De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.

46.   De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland.

Het domein telt 12 kerndoelen (36 t/m 47).

 

5. Didactische verantwoording

De vijf lessen kennen een samenhang, maar de eerste vier zijn ook afzonderlijk te gebruiken. Elk van deze lessen vormt een afgerond geheel. Het is daarom tevens mogelijk om een andere volgorde te kiezen dan in het leerlingenkatern is aangegeven. Voor de serie als geheel is er sprake van een bepaalde opbouw, waarbij in de laatste les gemaakte opdrachten tot een afgerond geheel wordt samengevoegd. Dit gebeurt door artikelen, verslagen, eventuele gebruikte of gevonden bronnen, foto’s of illustraties te verzamelen en op te nemen in een door de leerlingen zelf te ontwerpen digitale krant. Het historisch artikel ‘Tot nader order gesloten?’ vormt als bron in grote lijnen het uitgangspunt van de lessen. De keuze en inhoud van de onderwerpen zijn gebaseerd op dit document. Deze indeling kan als volgt worden getypeerd:

In de gekozen didactische werkvormen is er sprake van een uitgebalanceerde variatie. Zelfstandig werken wordt afgewisseld met groepswerk en de gestuurde werkvorm heeft een gemengd karakter. De leerlingen luisteren naar een theoretisch verhaal, maar gaan ook zelfstandig of in een groep op zoek naar antwoorden. Foto’s, zorgvuldig gekozen filmfragmenten en materiaal uit die tijd worden gebruikt om het thema ‘dichter’ bij de leerling te brengen. Door een overwogen indeling van groepen te maken, kan een mate van differentiatie worden toegepast. Zo worden leerlingen met een minder actieve leerhouding bij die leerlingen geplaatst die ‘sterker’ zijn in het vak. De leerstof die wordt aangeboden is van een passend niveau. De leesteksten zijn niet te lang en worden overzichtelijk weergegeven. Door de nadruk die wordt gelegd op het verkrijgen van een verantwoord beeld over de crisisjaren is het doen van eigen onderzoek door de leerlingen vooraf gestructureerd. Leerlingen zullen niet gaan ronddwalen op het internet. Er wordt gericht verwezen naar bepaalde websites en de gegeven zoektermen zijn vooraf gecontroleerd. Bewust zijn de huiswerkopdrachten opgenomen in de lessen. Ze zijn bedoeld als verdiepende verwerkingsopdrachten, maar ook ter evaluatie.

 

6. Leerdoel serie ‘Tot nader order gesloten?’

Het aanbod richt zich op het verwerven van basiskennis aangaande het onderwerp en het verkrijgen van een verantwoorde beeldvorming. Daarnaast worden de leerlingen uitgenodigd tot het stellen van vragen onder meer door onderzoek van een aantal bronnen en leert het hen na te denken over de betekenis van deze periode in de geschiedenis en het leggen van een relatie met het heden. Er is sprake van een moreel-pragmatische en kritisch-analytische invalshoek. In de lesschema’s zijn de doelen per les geconcretiseerd.

 

7. Evaluatie

De digitale kranten die aan het eind van de lessencyclus worden opgemaakt geven een valide indruk van de opbrengst van het gestelde leerdoel, mits er een vergelijk kan worden gemaakt met de hieronder genoemde criteria. De krant wordt als product beoordeeld, maar er wordt ook gekeken naar de kwaliteit van het samen-werking. Een deel van de uitvoering vraagt namelijk om een gezamenlijke verantwoording van de leerlingen. De beoordeling wordt gegeven aan de groep als geheel.

Bij de beoordeling wordt gelet op:

In de laatste lesschets wordt de manier van een eerste korte evaluatie van het werk in de klas genoemd. Het gaat hier niet om het geven van een feitelijke beoordeling. Dat zou te kort door de bocht zijn. Bovendien is niet geheel te voorzien of de leerlingen voldoende tijd hebben (gehad) om in de laatste les het product af te kunnen ronden. Het is misschien wenselijk dat de leerlingen wat meer tijd wordt gegund. Bijvoorbeeld in een banduur of thuis. De kranten worden per groep afzonderlijk beoordeeld door de docent. Hij bespreekt samen met de betreffende leerlingen de hierbovengenoemde aandachtspunten om tot een weloverwogen oordeel te komen. Indien het resultaat onvoldoende is, krijgt de groep de gelegenheid om het product aan te passen. De docent geeft suggesties. Wordt de kwaliteit als voldoende beoordeeld, dan krijgt de groep wel een kans om een verbetering aan te brengen, mocht dat leiden tot een betere beoordeling. Een goed of uitstekend zal uiteraard ook door de docent worden toegelicht. Het is ook mogelijk om door middel van cijfers een beoordeling te geven. Vooraf is het van belang dat het eindproduct bij de leerlingen bekend is en dat docent hen duidelijk maakt wat er wordt verwacht en hoe de beoordeling plaatsvindt. De docent heeft een indeling van de werkgroepen gemaakt en maakt deze van tevoren bekend. Hij/zij geeft ook suggesties aan de werkgroep over de werkwijze. De benodigde leermiddelen en materialen worden in de lesplannen genoemd.