Molecuulformule

Een molecuul wordt gekarakteriseerd door de soorten en aantallen van die atomen in dat molecuul. Bijna alle moleculen bestaan uit verschillende soorten atomen. Enkele honderden moleculen bestaan uit maar één atoomsoort. We gaan daar later op in. We zullen dan ook zien dat de term molecuul niet voor alle stoffen opgaat.

We noemen de notaties voor moleculen: molecuulformules of (chemische) formules. De (molecuul)formule van een stof geeft aan uit hoeveel van welke atomen een molecuul van de stof bestaat.

Voorbeeld

Een watermolecuul bestaat uit twee atoomsoorten: H en O. De aantallen zijn respectievelijk 2 en 1. De chemische schrijfwijze voor dit molecuul is H2O1 . De 2 en 1 heten indices of indexen; we schrijven ze rechtsonder de atoomsymbolen (als subscript). De index 1 laten we echter weg, zodat de notatie wordt H2O.

De (molecuul)formule van een watermolecuul is dus H2O. Je zou ook OH2 kunnen schrijven, maar we houden ons internationaal aan bepaalde volgordes.
Zo bestaan zeer veel molecuulsoorten uit C, H en O atomen, en we schrijven de atomen in de molecuulformules in die volgorde. Bijvoorbeeld de formule van het suikermolecuul: C12H22O11.


Staat er een getal vóór een molecuulformule, bijvoorbeeld 2 H2O, dan worden daarmee 2 watermoleculen bedoeld. Die 2 noemen we de coëfficiënt. Coëfficiënten geven dus de aantallen moleculen aan. De coëfficiënt 1 laten we weg.