Periode 1 bestaat uit slechts 2 elementen: H en He met atoomnummers 1 en 2.
Periode 2 bestaat uit 2 + 6 = 8 elementen: van atoomnummer 3 (Li) tot en met atoomnummer 10 (Ne).
Periode 3 bestaat eveneens uit 2 + 6 = 8 elementen: van atoomnummer 11 (Na) tot en met atoomnummer 18 (Ar).
Periode 4 bestaat uit 2 + 10 + 6 = 18 elementen, van 19 (K) tot en met 36 (Kr); de 10 'nieuwe' elementen met atoomnummers 21 tot en met 30 krijgen aparte kolommen.
Periode 5 bestaat eveneens uit 2 + 10 + 6 = 18 elementen, van 37 (Rb) tot en met 54 (Xe).
In de perioden 6 en 7 herhaalt zich dit patroon, maar in beide perioden komen nu nog eens 14 extra elementen te staan. Deze perioden bestaan dus uit 2 + 6 + 10 + 14 = 32 elementen. Omdat dan het papier wel erg breed zou worden, plaatsen we deze 2 maal 14 elementen meestal onderaan in aparte rijen. We noemen ze respectievelijk de lanthaniden (elementen 57 t/m 71) en de actiniden (elementen 89 t/m 103).
Groepen
De nummering van de perioden (horizontaal) is wel duidelijk, die van de groepen (verticaal) minder. Sinds 1990 bestaat de internationale afspraak de groepen te nummeren van 1 - 18, overeenkomend met het 2 + 10 + 6 schema. De tweemaal 14 elementen krijgen geen groepsnummers.
De elementen waarvan de atoomsoorten in één groep staan hebben vergelijkbare chemische eigenschappen en worden ook vaak als groep benoemd (zie 'Chemische eigenschappen' van de Vakinhoud van deze paragraaf).