1.2 Plantages

Plantages

De plantages hadden veel arbeidskrachten nodig, want de vraag naar producten in Europa nam toe. De producten waren populair en de bevolking in Europa groeide. Er was dus veel geld te verdienen met de teelt van producten als koffie, katoen, cacao en suikerriet.

Aanvankelijk werkten krijgsgevangen Indianen op de plantages. Zij konden slecht tegen de slechte behandeling en het loodzware werk. Ook Europeanen zelf waren niet geschikt om op de plantages te werken omdat ze slecht tegen de hitte konden. Er werd besloten om slaven in te voeren uit Afrika. Afrikanen waren fysiek sterk en goed bestand tegen de hitte.
Slaven hadden geen rechten en waren voor hun welzijn volledig afhankelijk van hun eigenaar. Veel slaven werden slecht behandeld en hadden te maken met slechte huisvesting, slecht voedsel, geweld en verkrachting.

Suriname

Suriname was een populair handelsgebied voor de Europeanen. Het gebied wisselde nogal eens van eigenaar. In de 17e eeuw bouwden de Engelsen er nederzettingen. Ze werden er verdreven door de Fransen maar konden het gebied in 1650 terugveroveren. De Engelsen legden meer dan 60 suiker- en cacaoplantages aan en bleven 17 jaar lang aan de macht. Een Zeeuwse vloot zag wel brood in de winstgevende kolonie en nam met een klein leger het gebied in. In een verdrag met de Engelsen werd afgesproken dat de Nederlanders hun bezit in Suriname behielden.
In ruil stond Nederland de kolonie Nieuw Nederland (later New York) af aan Engeland.
In 1775 waren er 600 plantages in Suriname die voornamelijk suiker verbouwden. Net als in de andere plantagegebieden werden slaven geïmporteerd.

Curaçao

In 1634 veroverden Nederlanders Curaçao ten koste van Spanje. Het eiland was niet vruchtbaar maar groeide uit tot een belangrijke handelspost waar slaven werden verkocht aan plantagehouders van de omringende landen. In totaal werden op Curaçao ongeveer 112.000 slaven verhandeld. In 1713 kwam er na de Spaanse Successieoorlog een einde aan de centrale positie van de slavenmarkt op Curaçao.