Op ruitjes- of grafiekenpapier teken je twee assen van 10 à 15 cm. Bij elke as schrijf je vervolgens:
de grootheid die je uitzet (zet de onafhankelijke variabele horizontaal uit, de afhankelijke variabele verticaal)
de eenheid die je gebruikt
getallen bij de assen. Kies de getallen zo dat het niet moeilijk is om de meetpunten in te tekenen. De getallen moeten regelmatig oplopen en je moet het grootste gedeelte van de as gebruiken. Zorg dat de getallen bij een lijn staan en niet in het midden van een hokje.