1.
De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd vind je door de zin in een andere tijd te zitten. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Een voorbeeld: de jongen loopt op straat.
Zet de zin in een andere tijd.
De jongen liep op straat. loopt is veranderd in liep. Loopt is dus de persoonsvorm.
2 Het voltooid deelwoord.
Het voltooid deelwoord is het werkwoord in de zin dat samen met een vorm van hebben, worden of zijn wordt gebruikt. Het begint vaak met ge- be- of een ander voorvoegsel.
Een voorbeeld: hij heeft het boek gelezen. Gelezen is het voltooid deelwoord, want het komt voor samen met een vorm van hebben en het begint met ge-
3 Het hele werkwoord
Dit is de vorm zoals het in het woordenboek wordt geschreven, In het woordenboek vind je niet: loopt maar wel lopen. Het komt vaak achter in de zin voor.
Wij gaan op het dak lopen. Lopen is het hele werkwoord. Het staat in het woordenboek en het komt achter in de zin voor, na het eerste werkwoord.
Let op: gaan staat ook in het woordenboek, maar is niet het hele werkwoord, Waarom niet?
Doe de proef zoals je hebt geleerd bij de persoonsvorm.