Zoals besproken is straf van oudsher een belangrijk middel geweest voor overheden om ongewenst gedrag te verminderen. Door een duidelijke consequentie te verbinden aan bepaald gedrag kan het immers teruggedrongen worden. Toch verbinden we niet aan al het ongewenste gedrag straffen. Zo is roken bijvoorbeeld niet verboden, hoewel het wel als ongewenst wordt gezien. Belasting biedt hier een uitkomst.
Hoewel belasting niet hetzelfde is als een boete komt het wel neer op hetzelfde principe: door een onprettige consequentie te verbinden aan de aanschaf van een bepaald product (een hogere prijs) kan het gebruik ervan worden teruggedrongen. Het tegenovergestelde kan vervolgens gezegd worden over prijsverlagende subsidies.
Al deze methoden proberen mensen te motiveren met wat Deci en Ryan (2000) extrinsieke motivatie noemen. Dit is motivatie die voortkomt uit iets anders dan jezelf. Dit kan bijvoorbeeld gaan over financiële motivatie: boetes motiveren je om iets niet te doen, beloningen motiveren je om iets wel te doen. Ook cijfers, druk van je ouders, sociale verwachtingen en al het andere dat van buiten jezelf komt valt onder extrinsieke motivatie. De tegenhanger hiervan is daarmee intrinsieke motivatie: motivatie die volledig voorkomt uit jezelf.
Sinds enkele jaren is bekend dat extrinsieke motivatie averechtse effecten kan hebben (Frey en Jegen, 2001). Zo vonden onderzoekers Gneezy en Rustichini (2000) dat ouders die te laat kwamen om hun kinderen op te halen bij een kinderopvang nóg later kwamen als ze er een boete voor kregen. Zij begonnen de boete te zien als een prijs voor het afkopen van hun schuldgevoel. Sindsdien wordt het gebruik van (financiële) beloningen en straffen steeds kritischer bekeken. Genoeg reden dus om te kijken naar andere manieren waarop overheden gedrag kunnen beïnvloeden.