Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
- herkennen in welke tijd(en) een verhaal zich afspeelt;
- herkennen of een verhaal chronologisch of niet chronologisch is geschreven;
- herkennen of in een verhaal flashbacks en flashforwards worden gebruikt;
- uitleggen wat wordt bedoeld met 'tijdverdichting', 'tijdsprong' of 'tijdvertraging' in een verhaal;
- omschrijven wat wordt bedoeld met de ruimte in een verhaal;
- herkennen in een verhaal of de ruimte past bij de handeling.