Eindopdracht

Deze opdracht sluit je af met het schrijven van een onzinverhaal waarin je de geleerde zinsdelen verwerkt.

Hoe ga je te werk?

Zoek een kranten- of tijdschriftartikel of zoek een artikel op www.kennislink.nl.
Haal uit het artikel drie zinnen met een werkwoordelijke uitdrukking, drie zinnen met een meewerkend voorwerp en drie zinnen met een voorzetselvoorwerp.

Maak een onzinverhaal: zet de zinnen in willekeurige volgorde onder elkaar.
Je kunt een verhaal schrijven, maar je kunt ook een digitaal tekstdocument maken, waar je de zinnen in plakt.

Schijf op een apart blaadje (of in een apart tekstdocument) per zin op welk zinsdeel (werkwoordelijke uitdrukking, meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp) in de zin zit.

Klaar?

Laat je verhaal lezen aan een klasgenoot.
Vraag je klasgenoot of hij of zij per zin wil aangeven of er een werkwoordelijke uitdrukking, een meewerkend voorwerp en of een voorzetsel voorwerp in de zin zit.
Natuurlijk probeer jij de zinsdelen in het verhaal van je klasgenoot te vinden.
Controleer elkaars antwoorden.

Beoordeling

Het eindproduct wordt beoordeeld door twee medeleerlingen en de docent.
Bij de beoordeling let de docent op het volgende: