Osewoudt keek in de spiegel en voelde aan zijn wangen, zijn wangen bleven zacht, bol en glad. Op school keek hij om zich heen of er soms om hem gelachen werd, hij spitste zijn oren als hij jongens in een groepje bij elkaar zag staan, maar iedereen liet hem met rust, omdat zij wisten dat hij elke jongen, zelfs de grootste, onmiddellijk tegen de grond slingerde. Zijn judoclubje was hij geregeld blijven bezoeken. Zijn voeten vergroeiden ernaar, zij werden breed en zeer gespierd over de wreven, het leek of zij zuignappen aan het worden waren, hij stond er onverwrikbaar op als waren zij van lood. Normale schoenen kon hij niet meer dragen, er moesten bijzondere schoenen naar maat voor hem gemaakt worden. Een klein monster, een rechtopstaande pad.
Hij had geen neus, maar een neusje. Zijn ogen maakten ook in ruststand de indruk dat hij ze samengeknepen hield alsof hij alleen maar loeren kon en niet gewoon kijken. Zijn mond deed denken aan de opening waardoor laagstaande dieren hun voedsel opnemen, geen mond die ook lachen en praten kon. En dan zijn bolle wangen en het witte zijdeachtige haar dat hij zo kort mogelijk knippen liet maar dat toch niet stug rechtop wilde staan.
– Wat doe je hier? Waarom kijk je in de spiegel?
– Ben jij daar? Niets.
Ria pakte zijn hoofd beet en vroeg:
– Heb je iets in je oog?
– Nee, Ik keek zo maar in de spiegel.
Zij gaf hem een kus en duwde haar onderlijf tegen hem aan. Hij wist nu dat zij zo lelijk was, dat zij geen andere man krijgen kon en ook dat zij hem anders graag had laten schieten. Hij wist ook dat zij niet zwanger werd, omdat zij niet zwanger worden kon. Er was geen enkele plaats op haar lichaam waar je haar kon aanraken zonder onmiddellijk haar skelet te voelen.
|