De persoonsvorm in de verleden tijd
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de persoonsvorm verleden tijd.
Voorbeelden: hebben-hadden zwemmen-zwommen lopen-liepen vinden-vonden lezen-lazen
Bij zwakke werkwoorden verandert de klinker niet. Hoe schrijf je deze werkwoorden in de verleden tijd?
Je schrijft -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeelden: werken -> werk + te = ik/hij werkte & wij werkten
stoeien -> stoei + de = ik/hij stoeide & wij stoeiden
raden -> raad + de = ik/hij raadde & wij raadden
spoeden -> spoed + de= ik/hij spoedde & wij spoedden