Commando’s

Statements
In JavaScript worden opdrachten statements genoemd. In HTML zijn de statements die met JavaScript geschreven zijn te vergelijken met commando’s die door een browser worden uitgevoerd. De regel document.write(“Hello World”); vertelt de browser dat op het scherm de tekst HelloWord moet worden afgebeeld. Statements worden altijd afgesloten met een puntkomma.

Variabelen
In statements kunnen variabelen voorkomen. Een variabele heeft een naam en een inhoud. In een variabele kunnen in JavaScript diverse typen gegevens worden opgeslagen. De inhoud (waarde) van een variabele kan bijvoorbeeld bestaan uit een getal (number) maar ook uit een stukje tekst (string). Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:
var naam = “Alan Turing”;
var geboortedatum = 1912;

In de eerste regel declareren we een variabele naam. Het declareren van een variabele in JavaScript houdt in dat je een variabele aanmaakt. Aan de variabele wordt een naam gegeven. Voor het declareren van een variabele wordt in JavaScript het woordje var gebruikt.

De code var naam kan dus worden uitgelegd als we maken een variabele met de naam “naam”. Vervolgens kennen we aan deze de variabele naam de waarde Alan Turing toe. De waarde bestaat in dit voorbeeld uit een stukje tekst en wordt daarom tussen dubbele aanhalingstekens geplaatst. Voor de toekenning (assignment) wordt het = teken gebruikt.
In de tweede regel declareren we een variabele met de naam geboortedatum.
Aan deze variabele kennen we het jaartal 1912 toe. Omdat we hier met een jaartal te maken hebben, staat de waarde van deze variabele niet tussen dubbele aanhalingstekens.

In JavaScript hoef je niet aan te geven welke inhoud de variabele heeft. Ook hoeft je niet gelijk de inhoud mee te geven. Je mag dus zeggen:
var b,c; // Declareer de variabelen b en c

Let op de regel //Declareer de variabelen b en c. De JavaScript compiler ziet dit als tekst en doet er niets mee.

Voor het omschrijven van de variabelen in JavaScript zijn diverse notaties toegestaan:

var a,b,c;
var tekst = “enigma-online.nl”, d = “test”;
var g=6, f=”zes”;

Zelfs het veranderen van inhoud van getal naar tekst is zonder problemen mogelijk.
var g = 6;
g = “zes”;

Functies
Een functie is een stukje code dat ontworpen is om een bepaalde taak uit te voeren. Die taak kan telkens opnieuw worden uitgevoerd door de functie aan te roepen.
We kijken naar de functie toonNaam():

function toonNaam()
{
     var naam = “Alan Turing”;
     document.write(naam);
}

De naam van de functie wordt voorafgegaan door het woordje function.
In JavaScript wordt dit een keyword genoemd. Het woordje var is ook een voorbeeld van een keyword. Keywords hebben een speciale betekenis. Ze mogen niet gebruikt worden als naam voor bijvoorbeeld een variabele of een functie.

Je mag dus niet zeggen var var = “Alan Turing”; Achter de naam van de functie staan twee haakjes. Daaraan herken je dat je met een functie te maken hebt.
De code die door het aanroepen van de functie moet worden uitgevoerd, staat altijd tussen accolades.

De functie toonNaam() declareert een variabele naam en kent daar de waarde “Alan Turing” aan toe. Daarna wordt de waarde van deze variabele op het scherm getoond. We zouden de code voor de functie toonNaam() kunnen plaatsen in het head-gedeelte van een HTML-document om vervolgens in de body van het HTML-document de functie aan te roepen. In de onderstaande popup is de functie uitgewerkt.

<!DOCTYPE html>
<html lang="nl">
     <head>
           <title>functie in JavaScript</title>
           <meta charset="utf-8">
           <script>
                 function toonNaam()
                 {
                       var naam = "Alan Turing";
                       document.write(naam);
                 }
           </script>
     </head>
     <body>
           <script>
                 toonnaam();
           </script>
     </body>
</html>

In een functie kunnen waarden worden vermeld. Deze waarden worden parameters of argumenten genoemd. In een functiedefinitie noemen we de waarde die tussen de haakjes van de functie kan worden opgenomen de parameter van die functie. Bijvoorbeeld:

function <functienaam>(parameter)
{
      ... code die moet worden uitgevoerd ...
}

Als er in een functiedefinitie meerdere parameters voorkomen worden
die gescheiden door komma's.

function <functienaam>(parameter1, parameter2)
{
      ... code die moet worden uitgevoerd ...
}

Een methode kan nul, één of meerdere argumenten hebben. Argumenten zijn de waarden die aan een functie worden meegegeven als de functie wordt aangeroepen. Zo heeft de functie som 2 argumenten. Namelijk a en b. Binnen de functie kunnen deze argumenten gebruikt worden als lokale variabelen.

function som(a, b)
{
     var c;
     return a+b;
}