kent verschillende typen zand (grof/fijn, fractie, cunetzand, brekerzand, drainagezand) en de specifieke toepassingen hiervan;
weet het verschil tussen bomen/struiken/gras/kruidachtige en kent enkele veel in de regio voorkomende inheemse soorten bomen en struiken;
heeft kennis van de eigenschappen van waterplanten
kan levend materiaal in alle seizoenen herkennen
kan het nut en noodzaak van beschoeiingen toelichten en kent de basismaterialen en –methoden die gebruikt worden. (hard/zachthout, damwand, verankering)