kent de meest voorkomende grondsoorten (klei, zand, veen + eventuele regionale specifieke grondsoorten) en kan op hoofdlijnen de eigenschappen benoemen;
kan de begrippen organisch/anorganisch, benoemen en toelichten wat dit voor de dagelijkse praktijk betekent;
kent toepassingen van bodem en grond;
weet wat grondwater, capillair water, oppervlaktewater en waterkringloop is;
kent de basisprincipes van drainage zoals af- en aanvoer van water, opbolling, type drainagemateriaal;
kent de functie en betekenis van waterkwaliteit (vijvers/vervuiling);
kent verschillende systemen van hemelwaterafvoer als gescheiden systemen, infiltratie, riool, wadi’s;
kan bij grondbewerking de keuze maken welke machine het best bij de omstandigheden en gewenst resultaat past ( frees, spitten met hgm etc.)