Les 1

Leerdoel: Aan het einde van deze les weet je welke gespreksdoelen er zijn en kun je deze herkennen.
 
 
Opdracht 1: Wat weet je al?
A) Bij het onderdeel leesvaardigheid hebben we het gehad over tekstdoelen. Welke tekstdoelen ken jij?
B) Bij het onderdeel schrijfvaardigheid hebben we het gehad over schrijfdoelen. Welke schrijfdoelen ken jij?
C) Nu gaan we het hebben over het onderdeel gesprekken voeren. Welke gespreksdoelen zijn er denk je?
D) Geef bij elke doel een voorbeeld.

 

 

Gespreksdoelen

Om straks bij het IE Gesprekken voeren een goed gesprek te voeren, is het belangrijk om te weten welk gespreksdoel je hebt. Als je weet wat je gespreksdoel is, kun je je hier op voorbereiden en de uitvoering van het gesprek aanpassen op je doel.
 
1. Informeren
Een gesprek heeft meestal een bepaald doel. Een gesprek kan ook meer dan één doel hebben. Het doel van een gesprek kan bijvoorbeeld informeren zijn. Wanneer het doel van een gesprek informeren is, probeer je iemand informatie te geven of probeer je informatie van iemand te krijgen. Bij opdracht zie je een interview. Dit is een voorbeeld van een informatief gesprek. Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.

 

Opdracht 2   

https://www.youtube.com/watch?v=tAWpb0xNNyw

A) Wie is degene die informatie geeft en wie is degene die informatie vraagt?
B) Noem twee vragen die de interviewer stelt waardoor hij informatie krijgt.

C) Bespreek de antwoorden met de klas.

 

2. Instructie geven
Een ander doel van een gesprek kan instrueren zijn, instructie geven. Dit betekent dat je iets gaat uitleggen. Instructies herken je vaak aan het gebruik van doe-woorden. Doe-woorden zijn werkwoorden (dingen die je kunt doen) en de zin staat in de gebiedende wijs. Een voorbeeld hiervan is: Maak je huiswerk.
 Bij de video in opdracht 3 wordt een instructie gegeven. Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.

 

Opdracht 3

https://www.youtube.com/watch?v=9pIHMLr33to  09:50

A) Wie is degene die instructie geeft?
B) Waarover wordt instructie gegeven?
C) Instructies herken je vaak aan doe-woorden. Noem drie doe-woorden uit het fragment.
D) Bespreek je antwoorden met de klas

 

 

3. Overtuigen
Een derde doel van een gesprek kan overtuigen zijn. Je wilt dan dat degene met wie je ingesprek bent, gaat vinden dat jij gelijk hebt. Je doet dat door goede argumenten te noemen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt.
 
Voorbeeld:
Ik vind dat dierproeven verboden moeten worden, want door dierproeven is er veel dierenleed en er zijn alternatieve manieren om te testen, die net zo goed zijn, waarbij er geen dieren gebruikt hoeven te worden.
De mening in het bovenstaande voorbeeld is: “Ik vind dat dierproeven verboden moeten worden”.
De argumenten zijn:
Je gaat in opdracht 4 kijken naar een gesprek waarbij het doel vooral overtuigen is. Het gesprek is tussen rapper Lil’ Kleine en burgemeester Pieter Broertjes van Hilversum

 

Opdracht 4        .

https://www.youtube.com/watch?v=5YZJsdhUUrI

A) Waar gaat de discussie over?
B) Wat vind je van de toon van Lil’ Kleine tegen de burgemeester?
C) Noem een argument dat genoemd wordt door Lil’ Kleine
D) Noem een argument dat genoemd wordt door Pieter Broertjes
E)  Wat denk je dat de presentator over deze discussie vindt?
F) Bespreek je antwoorden met de klas.
 
 
Reflectie
Het leerdoel van deze les is: Aan het einde van deze les weet je welke gespreksdoelen er zijn en kun je deze herkennen. Beantwoord de onderstaande vragen.
1. Welke gespreksdoelen zijn er?
2. Leg in eigen woorden uit wat er bedoeld wordt met elk gespreksdoel.
3. Welke gespreksdoelen gebruik jij zelf wel eens? Geef hier een voorbeeld van?
4. Beheers jij het gestelde leerdoel van deze les? Leg uit.
5. Welke moeilijke woorden ben je tegengekomen tijdens deze les? Noteer de woorden + de betekenis.