Aan het einde van de les weet je wat objectief en subjectief is
Aan het einde van de les weet je waar een discussie aan moet voldoen
Aan het einde van de les kun je argumenten formuleren en deelnemen aan een discussie
Opdracht 5: Wat weet je al?
A) Geef een voorbeeld van een feit.
B) Geef een voorbeeld van een mening
C) Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen een feit en een mening.
Feiten/meningen
Om een boodschap goed te kunnen begrijpen, moet je het verschil kennen tussen feiten en meningen. Van een feit kun je bewijzen dat het waar is. Dit noem je objectief. Een mening is wat iemand ergens van vindt. Dit noem je subjectief. Hieronder staan twee voorbeelden. Welke is objectief en welke is subjectief?
Voorbeeld 1: Het regent buiten .
Voorbeeld 2: Het is buiten slecht weer.
Wanneer iemand iets vertelt en alleen feiten gebruikt, noem je zijn verhaal objectief. Denk hierbij aan het journaal. Bij het journaal vertellen ze objectief wat er gebeurd is. Wanneer iemand iets vertelt en zijn eigen mening daarbij geeft, noem je dat subjectief. Denk hierbij aan een politiek debat. De politici willen anderen van hun mening overtuigen.
Opdracht 6
Geef van de volgende uitspraken aan of ze objectief of subjectief zijn.
Jouw laptop is erg snel objectief / subjectief
Dit boek is erg saai objectief / subjectief
Rekenen is verplicht op het mbo objectief / subjectief
Paarden zijn zoogdieren objectief / subjectief
Het is echt tijd voor vakantie! objectief / subjectief
Ik heb een leuk weekend gehad objectief / subjectief
Kerst valt dit jaar op vrijdag en zaterdag objectief / subjectief
Ik ben heel goed in Nederlands objectief / subjectief
Bespreek je antwoorden met de klas.
Discussiëren
Het onderdeel gesprekken voeren dat voor het examen Nederlands meetelt, bestaat vooral uit discussiëren. Weet jij nog wel gespreksdoel hoort bij een discussie? In een discussie praat je met elkaar over een onderwerp waar je allebei een andere mening over hebt. De discussie draait alleen om die argumenten waar de voor- en tegenstander het over oneens zijn en niet over zaken waarover ze het eens zijn. Het meningsverschil staat centraal. De mensen die discussiëren kunnen tijdens het debat het dus niet (geheel) eens worden over de stelling.
Waarom leren discussiëren?
Discussiëren komen voor in het dagelijks leven, maar ook als wedstrijdvorm. Er worden jaarlijks vele toernooien georganiseerd, voor jongeren én volwassenen. Je kunt met de klas dan kampioen van Nederland worden.
Als je goed kunt discussiëren is dat heel handig. Allereerst leer je namelijk om voor een groep te spreken. Dan ben je misschien minder zenuwachtig wanneer je solliciteert voor een bijbaan. Ten tweede leer je luisteren, waardoor je goed kunt reageren op iemand anders en ook achteraf beter kunt onthouden wat er is gezegd. Tot slot leer je argumenteren. Daardoor leer je om goede redenen te geven voor je mening en dat is belangrijk om andere mensen te kunnen overtuigen. Dit kan bijvoorbeeld handig zijn, als je het later op je werk ergens niet mee eens bent. Je kan dan beargumenten waarom je iets vindt en wellicht vindt er dan een verandering plaats.
Bij sommige discussies telt je eigen mening niet mee, dan moet je verplicht voor- of tegenstander zijn. Dat is soms erg lastig, want dan ben je het er zelf eigenlijk totaal niet mee eens. Maar juist dan is het goed om te discussiëren, want dan gaat het er echt om hoe goed jij het kan. Bij elk goed discussieonderwerp kun je altijd zowel voor- als tegenargumenten bedenken.
Drogredenen
Om je mening kracht bij te zetten, is het belangrijk om goede argumenten te gebruiken. Argumenten die niet kloppen, worden drogredenen genoemd. Een veel voorkomende drogreden wordt in het volgende filmpje uitgelegd: https://www.youtube.com/watch?v=hSz7yO7bckI
Vijf gouden regels voor elke discussie
Elke mening telt
Iedereen heeft het recht om zijn mening te geven, ook al ben je het nog zo oneens met de ander. De vrijheid van meningsuiting staat in de discussie bovenaan.
Een argument is pas een argument als het onderbouwd is
Elke mening moet je beargumenteren. Wie argumenten alleen maar kan onderbouwen met ‘dat is gewoon zo’ of ‘dat weet toch iedereen’ redt het niet. Met feiten, cijfers en voorbeelden moet je je argumenten kracht bij zetten. Het bewust aanvoeren van valse bewijzen, verzonnen feiten en cijfers wordt je ernstig aangerekend.
Vloeken, schelden, omkopen enz. zijn uit den boze.
het is een gebrek aan argumenten en sportiviteit, wanneer je in de discussie je toevlucht moet nemen tot storend gedrag.
De partijen in de discussie moeten gelijke kansen krijgen
Omdat in een discussie niet vaststaat wie gelijk heeft, moeten de argumenten van de voor- en tegenstander voldoende naar voren kunnen komen. Geef elkaar dus de ruimte om te spreken en val elkaar niet in de rede.
Laat de rivaliteit nooit tot na het debat voortduren
Hoe groot de belangen en de onderlinge rivaliteit ook zijn, een discussie is geen ruzie en na afloop moet je nog gewoon met elkaar door één deur kunnen.
Opdracht 7 Het ballondebat
A) Bedenk een bekend persoon die jij zou willen zijn. Schrijf de naam op een briefje en geef dit aan de docent.
B) De omstandigheden zijn als volgt: boven de school hangt een levensgrote luchtballon. Er zitten vijf personen in de mand van de ballon. Echter, de ballon is aan het dalen wegens een lek en zal neerstorten als er meer dan één persoon in de ballon blijft zitten. Alle deelnemers aan het ballondebat mogen in 1 minuut toelichten waarom zij (hun personage) in de luchtballon zouden moeten blijven. Daarna stemt de klas (iedere leerling heeft twee stemmen) twee mensen uit de ballon.
C) De overgebleven drie leerlingen hebben nu nog 1 minuut om toe te lichten waarom de andere twee personen uit de ballon gestemd moeten worden. Aan het einde van de betogen stemt de klas direct op de winnaar, iedere leerling heeft hierbij 1 stem.
D) Bespreek waarom de winnaar tot winnaar is uitgekozen. Ga hierbij in op welke argumenten gebruikt zijn, de houding van de deelnemer en zijn stemgebruik.
Opdracht 8 De estafettespeech
A) Maak groepjes van vijf personen
B) Van de docent krijg je een stelling toegewezen. Jullie hebben nu 15 minuten om deze stelling voor te bereiden. Je bedenkt zoveel mogelijke argumenten en voorbeelden die jullie bij de stelling kunnen gebruiken.
C) Elk groepje krijgt 3 minuten de tijd om zijn verhaal te vertellen aan de rest van klas (de jury), maar dan wel op een bijzondere manier: De groepsleden krijgen allemaal een nummer (1 tot en met 5) en nummer 1 begint met praten. Als de docent een nummer roept, moet het teamlid dat aan het woord is, stoppen met praten (hij mag zijn zin nog wel afmaken) en gaat het teamlid wiens nummer net geroepen is, verder waar zijn voorganger net gebleven was. Het is de bedoeling dat jullie zo goed samenwerkt dat er zelfs op deze manier een vloeiend verhaal uitkomt.
De stellingen:
Gevangenen moeten een asielhond of –kat krijgen om voor te zorgen
Consumentenvuurwerk moet ook op oudejaarsavond verboden worden
De basisbeurs moet weer ingevoerd worden voor het mbo
Opdracht 9 Het Kettingdebat
A) Maak groepjes van 8 personen. Van de docent krijg je een nummer (1 t/m 8): leerlingen met een oneven nummer zijn voorstanders, zij met een even nummer tegenstanders.
B) Kies een stelling met je groepje en ga je voorbereiden, zonder te overleggen met elkaar.
C) De docent kiest elke keer een groepje die de opdracht gaat uitvoeren. Dit gaat als volgt: nummer 1 staat op en geeft in maximaal één minuut een toespraak waarom hij/zij voor de stelling is. Vervolgens staat nummer 2 op en geeft in maximaal één minuut een toespraak en weerlegging van de argumenten van nummer 1 en geeft ook aan waarom hij/zij tegen de stelling is. Dan staat nummer 3 op en weerlegt de argumenten van nummer 2 en brengt weer nieuwe argumenten in.
D) De rest van de klas jureert en geeft na afloop van het debat feedback aan de sprekers door middel van ‘tips’ en ‘tops’.
De stellingen:
De minimumleeftijd voor laag-alcoholische dranken moet verlaagd worden naar 16
Experimenten op dieren die pijn kunnen doen, moeten verboden worden
Talentenjachten op tv moeten geen kinderen onder de 16 jaar toelaten
Reflectie
Aan het begin van deze les staan drie leerdoelen. Je gaat kijken of je deze leerdoelen behaald hebt.
1. Leg het verschil uit tussen objectief en subjectief.
2. Waar moet je op letten bij het voeren van een discussie?
3. Waar moet een argument aan voldoen?
4. Hoe ging de uitvoering van opdracht 7? Wat vond je goed gaan en wat vond je nog lastig?
5. Hoe ging de uitvoering van opdracht 8? Wat vond je goed gaan en wat vond je nog lastig?
6. Hoe ging de uitvoering van opdracht 9? Wat vond je goed gaan en wat vond je nog lastig?
7. Heb je alle drie de leerdoelen behaald deze les?
8. Welke moeilijke woorden ben je tegengekomen tijdens deze les? Noteer de woorden + de betekenis.