3. Werkwijze

Je maakt de webquest in tweetallen. Dat betekent dat je samen één verslag inlevert. Het verslag bestaat uit een inleiding, zes hoofdstukken en een slot. Voordat je begint maak je eerst allebei de diagnostische toets 1.  Noteer je score.

Doorloop vervolgens de volgende stappen.

I. Bekijk en beoordeel verschillende manieren waarop je werkwoordspelling kunt uitleggen. Je bekijkt minimaal 5 verschillende websites met uitleg over werkwoordspelling. Je kunt hierbij gebruik maken van de bronnen van deze webquest. Natuurlijk ben je vrij om zelf ook andere bronnen te zoeken en te raadplegen. je kunt ook je boek Nederlands of andere methodes  als bron gebruiken. Je maakt een bronvermelding van websites of andere bronnen die je bekeken hebt.

Geef aan welke website je het beste vindt en waarom je dat vindt. Geef ook aan welke website je het slechtste vindt en waarom je dat vindt. Dit gedeelte is hoofdstuk 1 van je verslag.

II. Maak samen een handig schema of stappenplan voor werkwoordspelling. Geef als toelichting bovendien voorbeelden om duidelijk te maken hoe het schema of stappenplan werkt. Je maakt het schema of stappenplan zo duidelijk en aantrekkelijk mogelijk en zorgt ervoor dat het te printen is. Je kunt gebruik maken van de informatie die je bij onderdeel 1 gevonden hebt.
Het schema of stappenplan met de toelichting is hoofdstuk 2 van je verslag.

Let op: het is niet de bedoeling dat je websites gaat kopiëren. Je maakt je eigen schema.

III. Maak samen 24 oefenzinnen werkwoordspelling
Als je het schema of stappenplan hebt gemaakt, maak je per persoon 12 oefenzinnen voor werkwoordsspelling.  Per tweetal heb je uiteindelijk dus 24 oefenzinnen.
Deze zinnen zien er zo uit: Ik .... (wachten) gisteren wel erg lang op de bus. 
Nog nooit had hij zich zo beroerd …… (voelen).
Zorg dat alle vormen in je oefening aan bod komen. Voor 6 van de 12 oefenzinnen kies je een werkwoord uit deze lijst: worden, vinden, vrezen, beleven, bonzen, vertellen, herinneren, blussen, ontmoeten, gebeuren, betalen, verven.Voor de andere 6 oefenzinnen mag je zelf werkwoorden bedenken.

IV. Maak een antwoordmodel.
Je wisselt jouw 12 oefenzinnen uit met die van je maatje.
Je maakt bij de oefenzinnen van jouw maatje het antwoordmodel. Jouw maatje doet dat voor jouw oefenzinnen. Je controleert  met behulp van jullie schema of stappenplan elkaars antwoordmodellen. Jullie moeten zeker weten dat de antwoorden goed zijn.  Voeg de oefenzinnen en de bijbehorende antwoordmodellen bij elkaar zodat je één oefening hebt en één antwoordmodel van 24 zinnen. Je zorgt dat die oefening printbaar is  De oefening met 24 zinnen is hoofdstuk 3. Het antwoordenmodel is hoofdstuk 4.

V. Nakijken van oefening
Je hebt twee kopieën van de oefening en het schema  of stappenplan  gemaakt en je hebt een ander tweetal gevraagd de oefening te maken en op hetzelfde papier feedback te geven op jullie schema of stappenplan. 

Je kijkt allebei een  oefening na  en markeert de fouten. Let op: je verbetert ze niet. Je controleert elkaars werk. Zijn alle fouten gemarkeerd?
De gemarkeerde oefeningen zijn hoofdstuk 5

VI.  Het maken van een foutenanalyse.
Jullie verdelen de oefeningen en maken een foutenanalyse  Op een apart vel met drie kolommen noteer je in de eerste kolom het verkeerd gespelde werkwoord en leg je in de tweede kolom uit hoe het volgens jou komt dat de fout is gemaakt. Het kan zijn dat er niet goed is nagedacht over de vorm, de regels, `t kofschip, enkelvoud of meervoud, etc.. In de derde kolom laat je zien hoe je tot de juiste schrijfwijze van het werkwoord komt.  Kijk naar het voorbeeld om te zien hoe de foutenanalyse eruit kan zien. Noteer je naam bij de foutenanalyse en voeg de twee foutenanalyses toe aan het verslag als hoofdstuk 6. 

VII. Maak  allebei de tweede diagnostische toets om te kijken of je vooruit bent gegaan.Noteer de score.

VIII Schrijf de inleiding en het slot en voeg dat aan je verslag toe. Kijk hieronder wat daarin moet staan.  

De inleiding en het slot:  Ieder van jullie vertelt in een aparte alinea zijn of haar eigen ervaring.
In de inleiding schrijf je wie je bent en in welke klas je zit. Je vertelt of je over het algemeen veel of weinig fouten maakt bij de spelling van werkwoordsvormen en welke regels of stappen je nog weet van de basisschool. Het kan ook zijn dat je altijd op je gevoel afgaat. Je noteert in de inleiding de score die je had bij de diagnostische toets 1.

Je noteert in het slot opnieuw allebei apart de scores die je had bij de diagnostische toets 2. Je geeft antwoord op de volgende vragen:
Ben je nu beter geworden in de spelling van werkwoordsvormen? Vond je het moeielijk of makkelijk om een foutenanlyse te maken. Waarom? Durf je jezelf expert te noemen? Kun jij aan anderen uitleggen hoe het zit met de werkwoordsvormen?

In een nieuwe alinea ga je verder. Wat ging goed bij de samenwerking? Wat ging minder goed en hoe kwam dat?
Vind je het leuk om met een webquest te werken of heb je de opdracht liever op papier?  Waarom?

IX Controleer je verslag op spelfouten voordat je het via n@tschool of op papier inlevert!

B. Het eindresultaat van deze webquest is dus een verslag dat uit de volgende hoofdstukken bestaat:

Inleiding: jezelf voorstellen en score diagnostische toets 1

Hoofdstuk 1: Lijstje van de vijf websites over werkwoordsspelling die je bekeken hebt. en de beoordeling.

Hoofdstuk 2: Het schema of stappenplan dat je hebt gekozen of hebt gemaakt.

Hoofdstuk 3: 24 oefenzinnen werkwoordsspelling waarbij alle verschillende werkwoordsvormen aan bod komen. 

Hoofdstuk 4: Het  antwoordmodel

Hoofdstuk 5: De door een ander tweetal ingevulde oefeningen waarbij de fouten gemarkeerd zijn.

Hoofdstuk 6: De foutenanalyse en eventueel de naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen verbeterde versie van het schema of stappenplan.

Slot: Jullie vertellen wat je hebt geleerd van deze webquest en hoe je de manier van werken vond.