1
a 12,627 m = .................................. dam
b 53,227 cm = .................................. hm
c 402,5 dm = .................................. km
d 932,064 km = .................................. m
e 28,613 cm = .................................. hm
f 629,84 dm = .................................. dam
g 319,944 cm = .................................. mm
h 910,83 km = .................................. mm
i 217,05 dm = .................................. km
j179,36 km = .................................. cm
2
a 61,413 mm² = .................................. cm²
b 824 dm² = .................................. hm²
c 69,3 km² = .................................. m²
d 600 km² = .................................. dam²
e 52,9 mm² = .................................. m²
f 324,084 mm² = .................................. dm²
g 59,98 hm² = .................................. dm²
h 61 dm² = .................................. mm²
i 22,61 dm² = .................................. m²
j 96,8 dam² = .................................. ha
k 119,516 dm² = .................................. ca
l 917,2 are = .................................. hm²
3
a |
24 m³ = ..... dm³ |
b |
4,8 dm³ = ..... mm³ |
c |
0,98 m³ = ..... cm³ |
d |
24000 cm³ = ..... m³ |
e |
5400 dm³ = ..... m³ |
f |
24000 mm³ = ..... dm³ |
g |
3,6 L = ..... dm³ |
h |
13 cL = ..... dm³ |
i |
40000 mL = ..... dm³ |
4
a 400 kg = ...ton
b 0,6 kg = ...g
c 750 mg = ...ton
d 0,8 ton = ... kg
5
a Kees vliegt naar Spanje. De vliegreis duurt 165 minuten. De reistijd is
............. uur en ................. minuten.
b Loes gaat met de auto op vakantie. Ze zit 5 uur en 45 minuten in de auto.
Hoeveel minuten zijn dat?
6
a 86 uur = ............. dagen en ....... uur
b 27 maanden = ................. jaar en ................. maanden
c 626 jaar = ..................... eeuwen en ............. jaar
7
a 5 minuten = ...seconden
b 12 uur = ...minuten
c 3 dagen = ...uren
d 2 kwartalen = ...weken
e 3 eeuwen = ...jaar
f 2 uur = ...seconden
8
a Hoeveel jaar en hoeveel dagen is 5,8 jaar?
b Hoeveel uur en hoeveel minuten is 3,2 uur?
c Hoeveel dagen en hoeveel uur is 6,5 dagen?
d Hoeveel minuten en hoeveel seconden is 520 seconden?
9
a 40 m/s = ...km/uur
b 56 km/uur = ...m/s
c 50 km/uur = ...m/s
d 2 m/s = ...km/uur
10
a Bart fiets 20 km om naar een vriend toe te gaan. Hoe lang doet hij daar over? Geef je antwoord in uren en minuten.
b In Nederland wordt er op Prinsjesdag geld verdeeld. Er wordt 300 miljoen euro verdeeld voor de gezondheidszorg. Hoeveel euro is dit per hoofd van de bevolking?
11 Reken uit
a 6% van 150
b 12% van 150
c 25% van 150
d 45% van 150
12 Reken uit
a 17% van 300
b 17% van 450
c 17% van 750
d 17% van 900
13 Een boekhandelaar verkoopt per week 1800 boeken. 20% van deze boeken zijn thrillers. Hoeveel thrillers verkoopt de boekhandelaar per week?
14 Op het Wellandcollege zitten 1250 leerlingen. 54% van deze leerlingen komt met de fiets naar school.
Hoeveel leerlingen zijn dat?
15 De flessen Coca cola zijn in de aanbieding: een sixpack kost nu €2,10 exclusief 6% BTW. Bereken het bedrag aan BTW.
16 Je koopt voor je vriendin bij de Makro een flesje parfum voor haar verjaardag. De prijs exclusief 21% BTW is €14,91. Hoeveel betaal je voor inclusief BTW?
17 Je belt 10 minuten met je oma die in Spanje aan het overwinteren is. Een minuut bellen kost je €0,27 exclusief 21% BTW. Hoeveel kost het hele telefoontje?
18 Je koopt een boek bij de Bruna voor €15 exclusief 21% BTW. Bereken het bedrag aan BTW.
19 Je kat heeft honger dus ga je naar de supermarkt voor een kilo Whiskas. Dat kost je €2,69 exclusief 6% BTW. Bereken hoeveel de prijs inclusief BTW is.
20 In klas 3B zitten 28 leerlingen. Voor een proefwerk wiskunde hadden 8 leerlingen een onvoldoende. Hoeveel procent van de leerlingen had een onvoldoende? Rond je antwoord af op twee cijfers achter de komma.
21 Isabel heeft € 120,− voor haar verjaardag gekregen. Van dat geld koopt ze een nieuwe broek van € 75,−. De rest van het geld zet ze op haar spaarrekening. Hoeveel procent van het geld zet ze op de spaarrekening?
22 Hoeveel procent is:
a 10 van 300
b 30 van 300
c 60 van 300
d 200 van 300
23 KLM heeft in totaal 285 vliegtuigen. Daarvan zijn er vier van het type 'Airbus A380'. Hoeveel procent is dat?
24 Bij deze fabriek werken 42 vrouwen. Dat is 30% van het personeel.
Hoeveel mensen werken er totaal bij deze fabriek?
25 Peter vertelt dat hij 275 euro per week verdient omdat hij 10% loonsverhoging heeft gekregen. Hoeveel verdiende hij
vóór de loonsverhoging?
26 Reken om naar 100%:
a 24% is 214
b 18% is 5,8
c 212% is 200
d 114% is 36,8
27 Op een school is voor het eindexamen een gemiddeld slagingspercentage van 96% behaald. 188 leerlingen zijn geslaagd. Hoeveel leerlingen hebben er in totaal eindexamen gedaan?
28 28% van de jongens tussen de 13 en 18 jaar doet aan voetbal. Dit zijn 110.000 jongens. Hoeveel jongens zijn er tussen de 13 en 18 jaar?
29 Je hebt een spaarrekening met daarop een bedrag van € 500,−. Je krijgt 3%rente per jaar.
a. Welke groeifactor hoort bij een jaarlijkse rente van 3%?
b. Bereken het bedrag dat je na één jaar op je rekening hebt staan.
c. Bereken ook het bedrag dat er na twee jaar op je rekening staat.
30 Hoe groot is de groeifactor in de volgende situaties.
a. De prijzen stijgen jaarlijks met 12%.
b. Je hebt een lekke band. Iedere minuut stroomt er 10% van de lucht uit je band.
c. Het aantal vogels in dat gebied neemt ieder jaar met 8% toe.
d. De hoeveelheid zeehonden in de Noordzee daalt jaarlijks met 12%.
31 Welke procentuele verandering hoort bij de volgende situaties.
a. Een bedrag groeit met een groeifactor van 1,06.
b. Bij de jaarlijkse afname van de winst hoort een groeifactor van 0,8.
32 Om een patiënt voor een operatie onder narcose te brengen, wordt 800 mg van een narcosemiddel in het bloed toegediend. De hoeveelheid narcosemiddel neemt per uur 30% af.
a. Welke groeifactor hoort bij afname van 30% per uur?
b. Hoeveel narcosemiddel zit er na 1 uur nog in het bloed?
c. Bereken ook de hoeveelheid narcosemiddel in het bloed na 2 uur.
d. Als de hoeveelheid narcosemiddel in het bloed minder dan 150 mg is, spreek je niet langer van een narcose.
Zoek eens na hoeveel uur de hoeveelheid narcosemiddel in het bloed minder dan 150 mg is.
33 In een bepaald gebied neemt het aantal vogels jaarlijks met 15% toe. Op 1 mei 2012 zijn er 5000 vogels in het gebied geteld.
a. Welke groeifactor hoort bij jaarlijkse groei van 15%?
b. Hoeveel vogels waren op 1 mei 2013 in het gebied aanwezig?
c. En hoeveel vogels op 1 mei 2014?
d. In welk jaar zijn er voor het eerst meer dan 10000 vogels in het gebied?
34 Reken uit:
a 5‰ van 300
b 12‰ van 120
c 7,5‰ van 28,8
d 20‰ van 20,5
35 Hoeveel promille is:
a 1 van 300
b 3 van 300
c 6 van 300
d 20 van 300
36 Bart heeft thuis 25000 boeken in de kast staan. Hij heeft 120 boeken gelezen. Hoeveel promille is dit? Rond af op 1 decimaal.
37 Gijs drinkt 150 glazen frisdrank per maand. Hiervan zijn 7 glazen cola. Hoeveel promille is dit?
38
Schrijf als macht van 10:
a 1000
b 100000000
c 10 miljard
d 0,001
e 1100000
f 10 miljardste
39
Schrijf in de wetenschappelijke notatie:
a 123 miljoen
b 614000000000
c 0,00001496
d 0,00000000000042
40 Schrijf de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie.
a 0,000000137
b 0,000342
c 0,0056
41 Schrijf zonder een macht van 10.
a 5,5 × 10-3
b 2,51 × 10-7
c 1,03 × 10-4
42 Een hardloper loopt 300 meter in 42 seconde.
a Hoeveel m/s is zijn snelheid?
b Hoeveel km/uur is dat?
43 Bert fietst 18 km/uur. Hij moet een afstand afleggen van 10 km. Hoe lang doet hij daar over? Rond af op hele minuten.