Vloeistoffen worden opgeslagen in reservoirs. Er bestaan open- en gesloten reservoirs. Een open reservoir heet een kuip, vat of bassin. Meestal zijn deze reservoirs in de levensmiddelenindustrie ongewenst, omdat de kans op besmetting groot is. Daarom worden vloeistoffen meestal in een gesloten reservoir; een tank, opgeslagen. Een vat, dus een open reservoir, dat wordt afgesloten met een deksel wordt een ketel genoemd.
Tegenwoordig wordt ook het woord silo voor tank gebruikt, maar een tank is voor vloeistof ( nat) en een silo voor droge grondstof. Meestal gaat het dan om tanks met een inhoud van meer dan 100 m3. Het begrip silo wordt meestal gebruikt voor een tank voor bulkopslag van poeders of brokjes.
Tanks voor brandstof worden soms ingegraven, denk maar aan de tanks bij een benzinestation.
Liggend of staand
Ingraven van tanks in de levensmiddelenindustrie gebeurt zelden. Tanks kunnen liggend of staand worden geplaatst. De keuze voor een liggende of staande tank is afhankelijk van de beschikbare ruimte en de eigenschappen van de grondstof die erin gaat. Als een opgeslagen grondstof geroerd moet worden bijvoorbeeld om het product homogeen te houden is geen liggende tank te gebruiken.
Materiaal
Het materiaal van een tank moet stevig genoeg zijn en mag niet reageren met het product in de tank. Bovendien moet het materiaal een glad oppervlak hebben. Dit voorkomt dat verontreinigingen en micro-organismen zich eraan hechten.