De Duitse naamvallen

Duitse naamvallen https://www.youtube.com/watch?v=mY6IDwRi8Kw

In het Duits gebruikt men naamvallen om aan te geven wat de functie van een woord of zinsdeel is. Het lidwoord (of het zelfstandig naamwoord) verandert hierdoor van vorm.

We beginnen met een schema van de der-groep: (het bepaald lidwoord: de of het)

A. der-groep

naamval                         mannelijk                        vrouwelijk            onzijdig                 meervoud

   1                                 der Mann                         die Frau               das Kind               die Kinder

   2                                 des Mannes                     der Frau              des Kindes            der Kinder

   3                                 dem Mann                        der Frau              dem Kind              den Kindern

   4                                 den Mann                         die Frau               das Kind              die Kinder

Bij deze der-groep horen ook woorden: diese, jede, jene, manche, solche, welche en alle.

Voorbeeld: Ich sehe diesen Mann (vierde naamval) zum ersten Mal.

B. de ein-groep

Het onbepaald lidwoord: "een"

Naamval                 mannelijk                      vrouwelijk                   onzijdig                  meervoud

   1                          ein Mann                      eine Frau                     ein Kind                 keine Kinder

   2                          eines Mannes              einer Frau                    eines Kindes         keiner Kinder

   3                          einem Mann                einer Frau                     einem Kind           keinen Kinder

   4                          einen Mann                 eine Frau                      ein Kind                keine Kinder

Bij deze ein-groep horen ook de bezittelijke voornaamwoorden (en worden ook zo verbogen): mein, dein, sein, unser, euer, ihr, Ihr.

Voorbeeld: Ich sehe meinen Mann (vierde naamval) nicht.

C. Gebruik van de naamvallen

1. De eerste naamval geeft vaak de volgende zinsdelen aan:

2. De tweede naamval

De tweede naamval wordt meestal schriftelijk gebruikt. In de spreektal wordt de 2e naamval vaak vervangen door het woord: "von" .

3. De derde naamval

Dit is in het Nederlands het meewerkend voorwerp.

De derde naamval gebruik je dus als:

Voorbeeldzinnen: Ich gab dem Lehrer eine Blume. = Ik gaf (aan) de docent een bloem.

                             Der Rezeptionist teilt es den Gästen mit. = De receptionist deelt het aan de gasten mee.

Voorbeeld: Mit ihm kann man nicht reden.

4. De vierde naamval

De vierde naamval gebruik je als:

5. Het verschil 3e en 4e naamval.

Er zijn ook nog voorzetsels die een 3e of 4e naamval krijgen: An, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen.

De regel:

Derde naamval: als je kunt vragen "waar" of "wanneer". Voorbeeld: Der Handy liegt auf dem Tisch.

 Wo liegt der Handy?= Waar ligt het mobieltje? = auf dem Tisch

Vierde naamval:

Als een werkwoord en een voorzetsel een beweging of richting aangeven dan gebruik je de vierde naamval.

Dus als je kunt vragen: "waarheen" Voorbeeld: Ich lege mein Handy auf den Tisch. (Waar leg je het neer?)

Voor meer uitleg kijk ook op de site: http://www.duits.de/grammatica/sgnvhoe.php

Wil je meer oefenen? ga dan naar de online-oefeningen op de site: http://www.talenwijzer.com/naamvallen-en-voorzetsels.html

Heb je toch meer uitleg nodig over de Duitse naamvallen? zie de video met uitleg.