Wat is het verschil van zwakke, sterke en onregelmatige werkwoorden?

1. Bij de vervoeging van een zwak werkwoord veranderd de stam in de verleden tijd niet.

Voorbeeld:

                           tegenwoordige tijd                              verleden tijd

Ich                          kaufe                                                  kaufte

De stam van het werkwoord is kauf-, en deze blijft in de verleden tijd nog herkenbaar.

2. Bij de vervoeging van een sterk werkwoord veranderd de stam van het werkwoord in de verleden tijd en   er treedt ook een klinkerverandering op:

                           tegenwoordige tijd                              verleden tijd

Ich                        sitze                                                 saβ

De stam van het werkwoord was sitz- maar is in de verleden tijd geheel veranderd.

3. Onregelmatige werkwoorden

 Tot deze groep behoren de werkwoorden: haben, sein en werden, en de zogenaamde "Modalverben":

dürfen, können, mögen, müssen, sollen en wollen.