Jarenlang was het de gewoonste zaak van de wereld dat kinderen aan het werk gingen om geld te verdienen voor het gezinsinkomen. Ze werkten op het land, in de winkel of in de werkplaats. Kinderarbeid was normaal. Het was nuttig, vonden hun ouders, en ze leerden er wat van. Maar het was ook nodig, want zo verdienden kinderen extra geld voor het gezin. Toen kwam de Industriële Revolutie. Overal kwamen fabrieken die mensen nodig hadden en ook kinderen gingen in de fabriek werken.
Kinderen gingen met hun ouders mee naar de fabriek waar zij zware arbeid verrichtten en lange dagen maakten, soms tot wel 16 uur per dag. Ook werkten ze vaak met gevaarlijke machines zodat ongelukken vaak gebeurden. Een onderzoek uit 1859 toont aan dat er ongeveer 450.000 kinderen tussen de zes en elf jaar waren die werkten
Het was voor de kinderen ook heel ongezond om in de fabrieken te werken. De fabrieken waren erg vies en donker. Dikke stoomwolken en veel stof waren aanwezig in de fabrieken. Ook moesten de kinderen de meest rottige klusjes doen waarbij ze vaak gevaar liepen. Ze konden bijvoorbeeld hun vingers tussen de draaiende delen van een machine krijgen.
Kinderen gingen om 12 uur ’s nachts naar hun werk
Door het vaak zware fabriekswerk kwam er steeds meer protest tegen kinderarbeid. Het werk in de fabriek, de plek en alles eromheen was meestal vreselijk. Bekend is het verhaal van de glasfabriek van Petrus Regout in Maastricht. De ovens brandden er dag en nacht en de fabriek draaide met twee ploegen. Elke ploeg werkte twaalf uur. Kinderen ook. Om twaalf uur ’s nachts liepen kinderen van negen jaar slaperig naar hun werk. Regout vond dat geen probleem. Volgens hem konden ze wel wat slaap missen.