Genen en erfelijkheid

In een vorig thema hebben we het al eens over DNA gehad. In het DNA ligt informatie over je eigenschappen opgeslagen. Zo ligt bijvoorbeeld in het DNA vast welke kleur ogen je hebt. Maar ook of je een jongen of een meisje bent, de vorm van je oorlelletje, je bloedgroep etc. Het DNA is als het ware een bouwtekening van jezelf. Deze bouwtekening ligt in iedere cel van je lichaam. Als een cel zich deelt in twee cellen dan wordt ook het DNA gekopieerd, zodat iedere cel die bouwtekening krijgt.

Iedere eigenschap van een organisme ligt vast in een specifiek deel (of een aantal delen) van het DNA. Zo’n deel noemt men een gen. Er is bijvoorbeeld een gen dat bepaalt dat de kleur van je ogen blauw is. Iemand met bruine ogen heeft een iets ander gen dat bepaalt dat hij bruine ogen heeft.  Zo zijn er ook genen waarin de informatie over de vorm van je neus ligt besloten en genen die bepalen of je stijl of krullend haar hebt.

Organismen lijken in veel opzichten op hun ouders. Dat kun je ook bij je zelf zien. Waarschijnlijk lijk je wat betreft sommige eigenschappen op je vader, en wat betreft andere eigenschappen meer op je moeder. Dit komt omdat je zowel genen van je vader als genen van je moeder erft. Die genen zijn exacte kopieën van de genen van je ouders. Het erven van een eigenschap is eigenlijk niets anders dan een kopie van een gen van je ouders krijgen.

Eigenschappen worden dus bepaald door genen. Maar betekent dit dan dat alles aan jezelf volledig is vastgelegd in je DNA en dat je niets meer kan veranderen? Nee, bepaalde eigenschappen kunnen ook tijdens je leven veranderen. Als je in een warm land gaat wonen, wordt je huid bijvoorbeeld na verloop van tijd bruiner door de zon. Een bodybuilder kan door veel trainen een steeds gespierder lichaam krijgen. In beide gevallen zijn er eigenschappen die veranderen. Echter, als je huid bruiner wordt door de zon, verandert dat niets aan het gen voor huidskleur dat in je DNA zit. Zo zal er ook niets veranderen in het DNA van de bodybuilder. 

De oorspronkelijke bewoners van Australië, de aboriginals, hebben een donkere huidskleur. Ruim twee eeuwen geleden werd het land gekoloniseerd door (blanke) Engelsen. Het grootste deel van de huidige bevolking van dit land stamt af van deze kolonisten (92%) en is gewoon blank. Ook heeft Australië het hoogste percentage patiënten met huidkanker ter wereld.

Begin deze eeuw deed de bioloog Weiss onderzoek naar de erfelijkheid van eigenschappen. In zijn laboratorium amputeerde hij de staarten van een groep muizen. Van de nakomelingen van deze muizen amputeerde hij weer de staarten. Hij deed dit dertig generaties achter elkaar. De muizen bleven nakomelingen krijgen met een staart.

Het is duidelijk dat sommige eigenschappen van een organisme worden beïnvloed door zijn omgeving of zijn manier van leven: de huid van de mens wordt bruiner door de zon, het veelvuldig gebruik van bepaalde spieren doet het spiervolume toenemen, een gebrek aan gezonde voeding tijdens de ontwikkeling van een organisme remt de groei. De theorie van Hidde gaat er van uit dat veranderingen die op deze manier tot stand komen, worden doorgegeven aan de nakomelingen. Die nakomelingen veranderen op hun beurt weer onder invloed van de omgeving of levenswijze. Dit gaat dan door tot organismen voldoende zijn aangepast aan de omgeving.

Met de hedendaagse kennis over genen en erfelijkheid weten we dat dit niet kan kloppen:

Ten eerste hebben omgeving en levenswijze maar een beperkte invloed.

Eigenschappen van een organisme worden voor een belangrijk deel bepaald door zijn genen (zijn erfelijk materiaal). Zo krijgt niet iedereen in de zomer een even bruine huid. De mate waarin iemand een bruine huid kan krijgen is weer wel genetisch vastgelegd. Sommige eigenschappen zoals haarkleur, oogkleur en je bloedgroep veranderen helemaal niet onder invloed van de omgeving.

Ten tweede worden aanpassingen of veranderingen die tijdens het leven van een organisme optreden niet aan de nakomelingen doorgegeven.

Ook al kunnen omgevingsfactoren veranderingen veroorzaken, er verandert hierdoor niets aan het erfelijk materiaal (de genen, het DNA) van een organisme. Zijn nakomelingen erven dus wel de genen, maar niet de veranderingen die tijdens zijn leven zijn opgetreden. Dus ook al zou een giraffe een iets langere nek krijgen, dan zou hij dat niet doorgeven aan zijn kinderen.

Maar hoe kunnen (eigenschappen van) soorten dan wel veranderen? Dit onderwerp staat centraal in de volgende les.