Stap 2: Gatenzinnen

In deze opdracht ga je zinnen maken voor een klasgenoot.
Dit moet iemand anders zijn dan met wie je in Stap 1 hebt samengewerkt.

  1. Schrijf alle zinnen op die je in Stap 1 hebt verzonnen.
    Laat steeds het moeilijke woord weg.
    Hier mag je vijf minuten voor gebruiken.
     
  2. Wissel de oefeningen die jullie zojuist hebben gemaakt uit.
    Maak de oefening van je klasgenoot.
    Vul daarbij het woord, waarvan je denkt dat het daar hoort, op de lege plaats in.
    Hier mag je tien minuten voor gebruiken.
     
  3. Nadat jullie allebei klaar zijn, wissel je de oefeningen weer uit. Kijk ze voor elkaar na.
    Wissel de gecorrigeerde oefeningen met elkaar uit en bespreek ze.

    De fouten kunnen liggen aan de makers van de oefening: de zinnen passen niet bij het moeilijke woord.
    De fouten kunnen ook liggen aan de invullers: hij/zij kende de betekenis van het woord niet.
    Analyseer samen de gemaakte fouten.
    Gebruik hier tien minuten voor.