Theorie

Bij het benoemen van zinsdelen begin je altijd met het benoemen van de persoonsovrm. 

Belangrijk om te weten is dat de persoonsvorm altijd een werkwoord is. Werkwoorden geven aan wat er gebeurt; wat er 'gedaan' wordt. Werkwoorden worden ook wel 'doe'-woorden genoemd. Voorbeelden van werkwoorden zijn: lopen, zwemmen, fietsen, hebben, zijn, worden, etc.

 

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. 

Manier 1: De zin in een andere tijd zetten. Wanneer je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm mee. 

Voorbeeld: Ik loop naar de stad. Ik liep naar de stad.

                    loop wordt liep, dus loop is de pv. 

 

Manier 2: De zin in het enkelvoud of meervouud zetten. Wanneer je de zin verandert van aantal, verandert de persoonsvorm mee. Let op: het onderwerp verandert automatisch ook mee. 

Voorbeeld: ik loop naar de stad. Wij lopen naar de stad. 

                    loop wordt lopen, dus loop is de pv. 

 

Manier 3: De zin vragend maken. Wanneer je de zin vragend maakt, is de persoonsvorm het eerste werkwoord. 

Voorbeeld: Ik loop naar de stad. Loop ik naar de stad?

                    loop is het eerste werkwoord, dus loop is de pv.