In dit hoofdstuk gaan wij het hebben over het tweede deel van de middeleeuwen. Deze periode duurt van 1000 tot 1500 (n.Chr.). Voor de snelle rekenaars onder ons, dit hoofdstuk gaat over 500 jaar. In de indeling van de tijdvakken noemen we dit de tijd van steden en staten.
- Je weet wat kruistochten zijn en waarom de kruistochten zijn begonnen.
-
Je kunt uitleggen hoe door nieuwe ontwikkelingen in de landbouw de oogsten kunnen groeien, door gebruik te maken van de begrippen drieslagstelsel, keerploeg en mest.
-
Je weet waarom sommige boeren ambachtsman worden.
-
Je weet waar de eerste nederzettingen komen en waarom.
-
Je kunt uitleggen hoe die kleine nederzettingen uitgroeien tot handelsplaatsen.
-
Je kunt uitleggen waarom nederzetting zichzelf gaan beschermen.
-
Je kunt uitleggen hoe een nederzetting een stad word.
-
Je weet hoe de bewoners van steden heten.
-
Je kunt uitleggen hoe het bestuur van een Middeleeuwse stad geregeld werd door gebruik te maken van de begrippen schepenen, schout en schepenbank.
-
Je weet wat gilden zijn.
-
Je weet wat je moet doen om bij een gilde te komen.
-
Je weet hoe steden belangrijke handelsplaatsen worden door gebruik te maken van de begrippen: jaarmarkten en stapelmarkten.
-
Je kunt uitleggen hoe handelaren hun geld konden bewaren door gebruik te maken van de volgende begrippen: banken, banken en wisselbrief.
-
Je kunt uitleggen welk negatief gevolg de handel voor Europa had.
-
Je kunt uitleggen hoe het komt dat de derde stand steeds meer macht kreeg.
-
Je kunt uitleggen hoe het bestuur van de Nederlanden in elkaar zit door gebruik te maken van de volgende begrippen: gewest, standenvergadering en Staten-Generaal.
-
Je kunt de belangrijkste gebeurtenissen uit dit hoofdstuk in de juiste chronologische volgorde zetten (op volgorde van tijd).