Tussen 500 en 1000 ontwikkelt er een standensamenleving. Er ontstonden drie groepen die elk een taak hadden in de samenleving:
Zoals je al heb kunnen lezen heeft de eerste stand veel macht, want God was erg belangrijk voor de middeleeuwse mens. De leider van alle christenen is de paus, een andere titel die je al bent tegen gekomen is de bisschop dit is een leider van een bisdom (een kerkprovincie). Maar er waren ook monniken en nonnen, dit zijn mannen en vrouwen die hun hele leven wijden aan het geloof. Zij leven in een klooster waar zij de hele dag bezig zijn met het geloof: bidden, boeken lezen en boeken overschrijven (zodat de christelijke verhalen bewaard konden blijven). Daarnaast mochten monniken en nonnen ook niet trouwen en geen eigen bezit hebben: alles staat in het teken van het geloof.
De tweede stand had ook veel macht. Dit komt omdat zij ervoor zorgen dat het rijk bestuurd en beschermd werd. Het bestuur in de Middeleeuwen noem je het leenstelsel. De koning deelden zijn land op in stukken, elk stuk gaf hij te leen aan een van zijn vrienden. In dit stelsel heet de koning een leenheer en zijn vrienden de leenmannen. De leenmannen kregen een stukje land te leen van de koning, waar zij namens de koning mochten regeren. Zij moesten natuurlijk wel kunnen uitleggen wat zij deden en waarom zij iets deden, en als de leenheer (de koning) het hier niet mee eens was dan hij uiteindelijk wel de baas en kon hij zeggen dat het anders moest. De belangrijkste taken van een leenman waren het belasting innen en rechtspreken, daarnaast moest een leenman de leenheer altijd bijstaan in tijden van oorlog.
De derde stand had vrijwel geen macht in de Middeleeuwen. Zij hebben vaak een klein stukje land en kunnen zichzelf niet goed beschermen tegen oorlogen en bandieten. Zij vroegen daarom vaak hulp bij edelen. Veel edelmannen wilden de boeren wel beschermen, maar hiervoor wilden zij natuurlijk wel wat terug: het land van de boer. De boer mocht hier wel blijven wonen, maar moest een deel van zijn oogst afstaan aan de edelman. Dit noem je pacht. Ook moesten de boeren herendiensten voor de edelman doen, dit zijn klusjes voor de edelman. Zoals het land van de edelman bewerken of hem helpen in tijden van oorlog. Als een boer deze deal maakten met een edelman, dan noem je deze boer een horige. Dit hele stelsel van heren, boeren en herendiensten heet het hofstelsel.
Hieronder zie je een middeleeuwse kalender waarop per maand aangegeven staat wat de boeren doen.
a. Zet de twaalf maanden onder elkaar en probeer er achter te komen wat er in elke maand gedaan moet worden.
b. Deze kalender is gemaakt van plaatjes en niet van tekst. Bedenk hiervoor een verklaring.
Opdracht 4:
Kopieer het schema naar je Word-document en geef een uitleg van de begrippen.
Standensamenleving | |
Eerste stand | |
Tweede stand | |
Derde stand | |
Paus | |
Monniken | |
Nonnen | |
Klooster | |
Leenstelsel | |
Leenheer | |
Leenman | |
Pacht | |
Herendiensten | |
Horige |
Opdracht 5:
Noteer de antwoorden van de vragen in je Word-document.
a. Welke drie groepen zijn er in de standensamenleving?
b. Zijn deze drie groepen alle drie even rijk en machtig? Leg je antwoord uit.
c. De geestelijkheid staat bovenaan. Geef hiervoor een verklaring.
d. Wat voor werk doet iemand die in een klooster woont?
e. Wie staat er aan het hoofd van alle christenen?
f. Leg het leenstelsel uit door van het onderstaande schema op te schrijven wat 1 en wat 2 is.
|
..2…: houdt de pacht, haalt belasting op, en spreekt recht. Helpt de koning met bestuur en tijdens oorlogen. |
g. Waarom zoeken boeren hulp bij machtige edelen?
h. De boeren werken voor de edelmannen. Hoe noemen wij de boeren?
i. Wat krijgen de horigen terug voor hun werk van de edelman?
j. De titel van deze paragraaf is bidden, vechten en werken. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt.