-
Noem een oorzaken (redenen) noemen waarom het Romeinse rijk verdwijnt.
-
Leg uit hoe Europa christelijk werd door gebruik te maken van de volgende namen en begrippen: bisschoppen, bisdom, missionarissen en Karel de Grote.
-
Leg het begrip standensamenleving uit door gebruik te maken van de volgende begrippen: geestelijken, adel en boeren.
-
Leg uit welke taak elke stand had.
-
Leg uit op welke manier de koning zijn land bestuurd door gebruik te maken van de volgende begrippen: leenheer, leenman en leenstelsel.
-
Leg uit op welke manier de tweede stand de macht had over de derde stand door gebruik te maken van de volgende begrippen: horigen, pacht, herendiensten en hofstelsel.
-
Leg uit wanneer de godsdienst islam is ontstaan.
-
Noem de gebieden noemen naar waar de islam verspreid is.
-
Noem de vijf zuilen van de islam opnoemen.
-
Noem drie overeenkomsten (wat hetzelfde is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.
-
Noem twee verschillen (wat anders is) noemen tussen de godsdiensten islam en christendom.