Valentie
Bij een ZWW kan de valentie van een werkwoord bepalen, helpen bij een zin te ontleden:
Een werkwoord kan één aanvulling, twee aanvullingen of drie aanvullingen hebben. Het werkwoord wordt dan bij één aanvulling eenplaatsig genoemd, bij twee aanvullingen tweeplaatsig en bij drie aanvullingen drieplaatsig.

Bijvoorbeeld:
Het werkwoord lopen is een eenplaatsig werkwoord, omdat het maar één vaste aanvulling heeft. Dit werkwoord heeft namelijk alleen een onderwerp nodig.
Het werkwoord kopen is een tweeplaatsig werkwoord, omdat het twee vaste aanvullingen heeft. Dit werkwoord heeft namelijk een onderwerp en een lijdend voorwerp nodig.
Het werkwoord geven is een drieplaatsig werkwoord, omdat het drie vaste aanvullingen heeft. Dit werkwoord heeft namelijk een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp nodig.


