Stel je voor dat je op vakantie in het buitenland bent of je neemt voor school deel aan een uitwisseling.
Je voelt je niet zo lekker. Je moet wel kunnen aangeven wat je mankeert.
Dat oefen je met de volgende opdrachten.
Overleg met je docent of je deze opdrachten wel/niet allemaal gaat doen.
Opdracht 1
Je legt aan je uitwisselingspartner uit dat je je niet zo lekker voelt.
Vorm groepjes van twee personen.
Lees eerst het voorbeeldgesprek tussen persoon A en persoon B.
A: Heute komme ich nicht mit. B: Warum denn nicht? A: Es geht mir nicht so gut. B: Was hast du denn? A: Ich habe Durchfall. B: Musst du zum Arzt? A: Nein, ich bleibe nur einen Tag zu Hause. B: Brauchst du was? A: Ja, hast du vielleicht Kohletabletten? B: Ja, Moment. – Hier, bitte. A: Danke. B: Gute Besserung!
Bedenk samen nog een of twee gesprekjes. Let op: elke klacht geeft weer een ander gesprekje!