Telefongespräch

In Duitsland is het ontzettend belangrijk om beleefd te zijn.
Dat geldt vooral in officiële situaties.
Bijvoorbeeld in een telefoongesprek met het bedrijf waar je stage wilt lopen.
 

Übung
Neem de zinnen uit het tekstblok over in je schrift.
Vul de werkwoorden haben, sein, können, mögen en werden in de zou-vorm in.

 

Zentrale: Müller & Co, gutenTag.

Herr S.: Ich ... (mögen) bitte Frau Krause sprechen.

Zentrale: Einen Moment bitte, ich verbinde.

Frau K.: Krause?

Herr S.: Hier ist Jürgen Schmidt aus Kiel. Ich ... (haben) da eine Frage: ... (können) wir den morgigen Termin verschieben? Ich habe nämlich gerade gehört, dass ich dann in Köln sein muss.

Frau K.: Aber naturlich! Wann ... (haben) Sie denn Zeit? Wann ...(werden) es Ihnen am besten passen?

Herr S.: Der kommende Freitag ... (werden) mir sehr gut passen.

Frau K.: Na gut, sagen wir dann Freitag. Und wieder um 14 Uhr?

Herr S.: Ausgezeichnet. Also bis Freitag dann! Auf Wiederhören.

Frau K.: Wiederhören.

 

  1. Met een klasgenoot oefen je het gesprek.
  2. De ene neemt de rol van Zentralist en Frau K. De ander speelt Herr S.
  3. Lees een paar keer hardop het gesprek voor.
  4. Wissel daarna van rol.

 

Controleer je antwoorden.

 

Gespräch - Gesprek
Stel je de volgende situatie voor:
Je wilt graag stage lopen in een dierentuin.
In Nederland kon je helaas geen plek vinden, maar in Kleve – net over de grens in Duitsland – zou het misschien wel kunnen.
Hier kun je naar de website van het dierenpark .

  1. Zoek een gesprekspartner voor dit gesprek.
  2. Verdeel de rollen: A = Frau/Herr Bär; B = du.
  3. Maak het gesprek met behulp van de rollenkaarten:
    Worddocument: Rollenkaart A
    Worddocument: Rollenkaart B
  4. Oefen samen het gesprek tot jullie het zonder de kaarten kunnen.
  5. Wissel ook van rol.
  6. Alle groepjes presenteren hun gesprek in de klas.