Was kannst du schon?

Voordat je aan het nieuwe thema begint, bedenk je wat je al kunt.
Neem het schema over in je schrift en geef aan hoeveel je al weet.

 

  Nee, nog helemaal niet Ja, een beetje Ja, geen enkel probleem
Ik kan informatie uit korte luisterteksten begrijpen.      
Ik kan informatie begrijpen in eenvoudige teksten.      
Ik kan een beetje informatie uitwisselen over eenvoudige zaken.      
Ik kan een eenvoudig briefje schrijven.      
Ik kan een eenvoudig formulier invullen.      
Ik ken zangers/zangeressen en/of bands die in het Duits zingen.      

 

In twee zinnen zit een fout. Kun je ze vinden?

  1. Gestern spiele ich mit meinen Freunden Fußball.
  2. Mein Vater wohnte als Kind auf dem Dorf.
  3. Vorige Woche küssen wir uns zum ersten Mal.
  4. Nach dem Streit grüßte er uns nicht mehr.
  5. Wie oft trainierst du?

Doe de oefening. Zoek het Duitse woord.
Sleep de juiste vertaling naar de goede plek.