Wortschatz - Gefühle

Gefühle - Gevoel

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz A en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.


Übung 1: Woordzoeker

  1. Zoek in de puzzel tien woorden uit de woordenlijst die je net geleerd hebt.
    De woorden zitten horizontaal, verticaal en diagonaal in de puzzel verstopt.

    Worddocument: Wortsucher
  2. Schrijf de woorden in je schrift. Let op de spelling.
  3. Heb je alle woorden gevonden?

    Worddocument: Wortsucher Lösung

 

Gefühle

  1. Open de StudioWozzol-lijst en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 2: Reageren 
Wat zeg je in de volgende situaties?

  1. Schrijf een passende zin uit de StudioWozzol-lijst 'Herzklopfen – Aussagen A' in je schrift.
    Lees goed wat de situatie is. Zoek een passende zin uit de lijst.
    Schrijf de zin in het Duits je schrift

    1. Iemand tikt steeds op de tafel, terwijl jij je concentreren wilt.
    2. Je vriend wilt dat jij hem helpt, maar je hebt nu nog even geen tijd.
    3. Een vriendin komt onverwacht langs.
    4. Je hebt ruzie met je vriend. Hij komt naar je toe, maar je wilt hem niet spreken.
    5. Je beste vriendin is je verjaardag vergeten. Je vergeeft het haar.
      
  1. Vergelijk jouw antwoorden met die van een medeleerling.

 

Beziehungen - Verhoudingen


Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz B en neem hem over. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.

 

Übung 1: Wat past bij elkaar? 
Sleep de woorden in de passende zin. Tussen haakjes vind je de Nederlandse versie.

Oefening 1Was passt zusammen?


Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz C en neem hem over. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.


Übung 2: Wat hoort bij elkaar? 
Neem de woordenlijstjes over in je schrift.
Zet de Duitse vertaling naast het Nederlandse woord.

  • knuffelen
  • trouwen
  • liegen
  • houden van
  • uit elkaar gaan
  • ruzie maken
  • aaien
  • zoenen
  • heiraten
  • küssen
  • lügen
  • sich streiten
  • lieben
  • streicheln
  • sich trennen
  • schmusen

Übung 3: Vervoeging

  1. Werk samen met één andere leerling.
  2. De woorden uit Übung 2 zijn werkwoorden.
    Eén van jullie zoekt een woord uit het rijtje. Maak de vervoeging van dit woord. Vertel dit aan de ander. De ander let op dat het klopt.
    Voorbeeld:
    Ich küsse  wir küssen 
    du küßt ihr küßt
    er/ sie / es küßt sie / Sie küssen
  3. De volgende leerling vervoegt het tweede werkwoord enz.
  4. Ga door tot je alle werkwoorden uit Übung 2 hebt vervoegd.
  5. Kom je er niet uit? Zoek dan samen naar de juiste vervoeging.
  1. Open de StudioWozzol-lijsten Aussagen B en Aussagen C en neem ze over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 4: Zo niet!
Kies de reactie die niet bij de situatie past.

  1. Deine Freundin hatte Streit mit ihrem Freund und ist traurig.
    1. Das wird schon wieder.
    2. Kann ich dich irgendwie trösten?
    3. Wie schön für dich!
  2. Du magst Nina absolut nicht.
    1. Ich habe solche Sehnsucht nach ihr.
    2. Ich kann sie nicht leiden.
    3. Sie ist mir sehr unsympathisch.
  3. Auf dem Schulfest belästigt dich ein Junge. Du willst, dass er dich in Ruhe lässt.
    1. Finger weg!
    2. Hau ab!
    3. Ich liebe dich.
  4. Du hast schon eine Weile nichts von deiner Freundin gehört und machst dir Sorgen.
    1. Ich weiß wirklich nicht, was ich machen soll.
    2. Komisch, dass sie sich nicht meldet!
    3. So eine blöde Kuh!

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.