3. Werkwoordspelling: algoritmekaarten

C. Scriptie Irene Munting

 

Let op: kijk goed naar wat je moet lezen:

- hst. 1 + 2;

- hst. 6 vanaf laatste alinea onderaan p. 36 t/m eerste alinea p. 39;

- bijlagen 1 - 4 (voorbeelden van algoritmekaarten).

 

1. Met welk percentage begint hst. 1 en verrast deze score jou?

 

2. Welke omslag heeft er plaatsgevonden in de didactiek van het basisonderwijs bij het aanleren van werkwoordspelling?

 

3. Wat zijn homofonen en waarom zijn ze lastig bij werkwoordspelling?

 

4. Bekijk de mogelijke constante factoren op p. 37. Welke uitspraak wordt er gedaan over de relatie tussen oefenen en uitleggen? Hoe keek jij hier eerst tegenaan en is jouw visie nu veranderd? Wat zou je in je didactiek moeten/kunnen aanpassen om hier rekening mee te houden?

 

5. Vergelijk de drie voorbeelden van analogiekaarten.

a. Welke vind je het duidelijkste en waarom?

b. Welke is volgens jou het minst bruikbaar voor een leerling en waardoor komt dat?

c. Heb je zelf wel eens met zo’n kaart gewerkt (als leerling of als docent) en wat zijn je ervaringen?

 

Masterthesis Munting - algoritmekaart bij werkwoordspelling in groep 8