In deze stap ga je oefenen met de spelling van werkwoorden.
Als je veel fouten maakt, kijk dan nog even terug in de theorie.
Maak de volgende oefeningen.
In het volgende tekstblokje staan tien zinnen.
Kopieer ze in een (Google-) bestand. Vul zelf de juiste werkwoordsvorm in.
Bespreek achteraf met een klasgenoot jullie uitkomsten.
De chauffeur .................... (manoeuvreren) de vrachtwagen tussen alle auto's.
Vroeger .................... (dammen) ik wekelijks met mijn klasgenoten.
Tom en Masja .................... (zingen) samen in een band.
Marit .................... (fotograferen) veel op vakantie.
De leerling .................... (beantwoorden) het berichtje snel.
Op het schoolbord .................... (zien) de leerlingen de uitleg van de meester.
Het voetbalelftal .................... (kanoën) met hun trainer.
Hij .................... (zoeken) nog een geschikte afbeelding.
De poes .................... (miauwen) hard, toen hij nog geen eten had gehad.
Ze hebben .................... (googelen) op allerlei woorden.
Als laatste volgen er oefeningen om de vervoegingen goed onder de knie te krijgen.