Wat kan ik straks?
Aan het eind van de opdracht kan ik:
- het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin herkennen;
- omschrijven wat deelzinnen zijn;
- het verschil tussen onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden herkennen;
- voorbeelden noemen van nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden;
- het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin herkennen.