In deze opdracht ga je testen hoe goed je klasgenoot is in het benoemen van woordsoorten.
Schrijf afzonderlijk van elkaar acht zinnen op. In iedere zin onderstreep je één woord. Let op: Onderstreep alleen woorden waarvan jij zelf de woordsoort weet, anders kun je straks natuurlijk niet controleren of je klasgenoot de vraag goed heeft beantwoord!
Zorg er wel voor dat je verschillende woordsoorten onderstreept.
Als jij en je klasgenoot allebei acht zinnen klaar hebben, wissel je de blaadjes en benoemen jullie de woordsoorten die onderstreept zijn. Dat doe je op papier.
Voorbeeld:
Je bedenkt de zin: Jouw fiets is veel fijner dan die van mij.
Je medeleerling antwoordt: Jouw = bezittelijk voornaamwoord.
Wissel weer van blaadje en beoordeel of de woordsoorten goed benoemd zijn.
Als dat niet zo is, probeer dan de woordsoorten opnieuw te benoemen.
Kijk wie de meeste goede antwoorden heeft!