Lees de tekst en beantwoord de vragen.
BIJVERDIENEN BRENGT JEUGD IN BAN VAN MATERIALISME (1) Een onlangs door het ministerie van Sociale Zaken uitgevoerd onderzoek levert een duidelijk beeld op van de jeugdarbeid in Nederland. Naar aanleiding van dit onderzoek verscheen het rapport ‘van echt werk ga je zweten’. Een opvallende bevinding is de volgende: zo’n 63 procent van de scholieren van dertien tot en met zeventien jaar heeft het laatste jaar formele arbeid verricht. Dat wil zeggen: georganiseerde arbeid. Dus niet: auto’s wassen of oppassen, maar: kranten en folders bezorgen, en werken in de detailhandel, horeca of land- en tuinbouw. (2) De jongeren vatten hun werk erg serieus op. Ze ervaren hun baantje als meedoen aan het ‘echte’ leven. Wel blijkt dat velen de vermoeidheid als negatief bijverschijnsel zien. Een kwart van de ondervraagden geeft aan wel eens lichamelijke klachten te hebben. Andere medische aspecten van jeugdarbeid zijn niet onderzocht, ook opvoedkundige niet. (3) Uit een vergelijkbaar onderzoek dat in Denemarken is gehouden, blijkt dat de medische gevolgen niet onderschat mogen worden: 48 procent van de werkende jongeren klaagt over rugpijn, 13 procent heeft last van hoofdpijn en duizeligheid; elf procent geeft aan eczeem te hebben. Veelal leggen de jongeren zelf de oorzaak van deze klachten bij het werk. Het zijn cijfers die niet te verwaarlozen zijn. Omdat de Deense vormen van jeugdarbeid niet veel afwijken van de Nederlandse, mogen de cijfers gerust als een indicatie voor de situatie in ons eigen land worden gezien. (4) Er bestaat dan ook alle reden om voorzichtig om te gaan met jeugdarbeid. Toch neemt het verschijnsel toe. De consumptiedrang van jongeren en de status van het werk doen eigenlijk nauwelijks meer onder voor de tendensen op dit gebied bij de volwassenen. Het materialisme staat voorop en wordt voortdurend gestimuleerd door de reclame. Zonder merkkleding telt een kind nauwelijks mee. Bij volwassenen zie je iets dergelijks op het gebied van auto’s. (5) Een levensvervulling waarin het werk de belangrijkste plaats inneemt, zien we in de hele maatschappij terug. De verzakelijking neemt toe. De vraag is echter of we met z’n allen in Nederland wel een maatschappij willen, die gekenmerkt wordt door zakelijkheid en materialisme. (6) Al enkele jaren wordt er gewerkt aan nieuwe wetgeving betreffende kinderarbeid. Daarbij denkt het ministerie van Sociale Zaken, na een advies van de Raad voor het Jeugdbeleid, aan een verruiming van de regels. De minister heeft een voorstel op tafel gelegd voor een nieuwe arbeidstijdenwet, waarin lichte en incidentele arbeid voor dertien- tot vijftienjarigen mogelijk wordt gemaakt. Het voorstel is in de vakantie maximaal 4 weken arbeid toe te staan, in de schoolperiode maximaal twaalf uur per week en op schooldagen maximaal twee uur per dag. Avond- en nachtdiensten blijven verboden. (7) Aan het begrip ‘lichte arbeid’ wordt echter geen enkele invulling gegeven De gedachte is waarschijnlijk dat de jongeren zelf hun grenzen wel kunnen trekken. Maar dit op zich sympathieke uitgangspunt wordt hier helaas op de verkeerde manier gebruikt. Het is en blijft een taak van de overheid jongeren te beschermen tegen misbruik. Vanuit die gedachte werd kinderarbeid tenslotte in Nederland al een eeuw geleden wettelijk verboden. Het is niet goed dat we die in een moderne vorm, waarbij kinderen onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen zelf de eerste stap zetten, door een achterdeur weer binnenhalen. (8) De huidige wetgeving inzake de arbeidstijden voor jongeren is toereikend. Maar er is wat mis met de controle op die tijden. Ook al is het moeilijk, controle blijft noodzakelijk. Als maar weinigen zich houden aan de maximumsnelheid, dan pas je niet de maximumsnelheid aan, maar maak je meer middelen vrij om de controle te intensiveren. Daarnaast is het nodig een betere voorlichting te geven aan jongeren en hun ouders. Men is te weinig bekend met de bestaande wettelijke regels. (9) Om de misstanden in de jeugdarbeid daadwerkelijk te bestrijden moet de politiek zich meer verdiepen in de feitelijke arbeidsomstandigheden van de jongeren. Het alleen wijzigen van een definitie is geen oplossing voor het probleem en getuigt niet van veel visie. Naar: Marian van Teeffelen. Uit: De Volkskrant, 28 november 1991 |
Deze tekst bestaat uit vier opeenvolgende delen: