In de eerste oefening maak je van twee zinnen één ondergeschikte zin.
In de tweede oefening zoek je de persoonsvormen van de samengestelde zinnen.
Doordat een samengestelde zin uit twee of meer zinnen bestaat,
zitten er ook twee of meer persoonsvormen in een samengestelde zin.
Ook geef je in deze oefening aan wat het verbindingswoord is.
Weet je nog hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
Kijk nog even in de Kennisbank het item over de persoonsvorm.
![]() |
Persoonsvorm |
Maak de twee oefeningen.