Stap 3: Waar wordt naar verwezen?

Inmiddels weet je dat een verwijswoord terugslaat op een of meerdere woorden in de zin.
Ook weet je welk verwijswoord je in een zin moet gebruiken.
Maar hoe kun je erachter komen naar welk(e) woord(en) het verwijswoord verwijst?

Kijk maar naar het volgende voorbeeld.

Max had wel zin om naar de familiedag te gaan, maar hij had geen tijd.
Vraag: Wie had geen tijd?
Antwoord: Max
Hij verwijst dus naar Max.



Maak de volgende invuloefening.
Je vult iedere keer het woord of de woordgroep in waar het vetgedrukte woord naar verwijst.