In deze opdracht ga je bij vier afbeeldingen een zin bedenken.
In de zinnen moet je de vergrotende vorm van een bepaald woord gebruiken.
Als je niet meer weet wat de vergrotende trap is, kijk dan even terug in de Kennisbank in Stap 1. Je vindt daar de uitleg over de trappen van vergelijking.
Onder ieder plaatje staat welk woord je in de zin moet gebruiken.
Bekijk het voorbeeld dat hieronder staat.
Voorbeeld:
|
Als je de zinnen geschreven hebt, laat je ze lezen aan een klasgenoot.
Jij gaat de zinnen van je klasgenoot bekijken. Probeer elkaar goede feedback te geven.
Probeer minstens één positief punt te noemen en één punt dat beter kan.
De docent zal letten op de volgende punten: