Stel je voor dat je op vakantie in het buitenland bent of aan een uitwisseling deelneemt en je voelt je
niet zo lekker. Dan moet je wel kunnen aangeven wat er met je aan de hand is.
Dat oefen je met de volgende opdrachten
Herhaling
Herhaal eerst de woorden en de grammatica van dit thema.
Übung 1
Je doet mee aan een uitwisseling, maar vandaag voel je je niet zo lekker.
Dat zeg je tegen je uitwisselingspartner.
Vorm tweetallen.
Lees eerst het voorbeeldgesprek tussen persoon A en persoon B.
A: Heute komme ich nicht mit. B: Warum denn nicht? A: Es geht mir nicht so gut. B: Was hast du denn? A: Ich habe Durchfall. B: Musst du zum Arzt? A: Nein, ich bleibe nur einen Tag zu Hause. B: Brauchst du was? A: Ja, hast du vielleicht Kohletabletten? B: Ja, Moment. – Hier, bitte. A: Danke. B: Gute Besserung!
Maak samen nog minstens vier gesprekjes.
(Let op: pas de gesprekjes aan de klachten aan!)