Spreekbeurt 10: Wegbeschreibung
Je beschrijft voor je vriend(in) de weg van het station naar je huis.
- Zeg dat zij/hij tram 3 richting Loosduinen kan nemen.
- Zeg dat de halte voor het station is.
- Zeg dat zij/hij niet mag vergeten in te checken met de ov-chipkaart.
- Zeg dat zij/hij bij halte Zonnebloemstraat moet uitstappen.
- Zeg dat de rit ongeveer een kwartier duurt.
- Zeg dat zij/hij niet moet vergeten uit te checken.
- Zeg dat zij/hij bij het stoplicht over moet steken en rechtdoor de Zonnebloemstraat in moet gaan.
- Zeg dat zij/hij de 2e straat links moet gaan.
- Zeg dat zij/hij bij de volgende kruising rechtsaf moet gaan.
- Zeg dat dat de Clematisstraat is.
- Zeg dat zij/hij nog ongeveer 100 meter rechtdoor moet gaan.
- Zeg dat jullie huis aan de linker kant is.
- Zeg dat zij/hij het huis goed kan herkennen aan de appelboom en het rode bankje.
En nu jij!
Maak nu een zelf voor een klasgenoot een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een centraal punt (station, bushalte o.i.d.) naar je huis.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- met welk vervoermiddel hij/zij het best kan reizen
- langs welke bezienswaardigheden hij/zij komt
- hoe lang hij/zij ongeveer onderweg is
- hoe hij/zij jouw straat kan herkennen
- hoe hij/zij jouw huis kan herkennen
Laat de beschrijving lezen door een klasgenoot of door de docent.