Spreekbeurt 9: Erlebnis
Je beschrijft een belevenis of gebeurtenis die je meegemaakt hebt en die een hele diepe indruk op je heeft gemaakt.
- Zeg dat je voor je verjaardag een cadeaubon voor een ballonvlucht had gekregen.
- Zeg dat je altijd al met een heteluchtballon wilde gaan.
- Zeg dat je op een zaterdag in oktober met je ouders naar Breda ging.
- Zeg dat je de hele nacht niet kon slapen.
- Zeg dat je niet bang was maar gewoon tamelijk zenuwachtig.
- Zeg dat jullie op een grasveld gingen verzamelen.
- Zeg dat je samen met drie andere mensen in de ballon stapte.
- Zeg dat het een bijzonder gevoel was toen de ballon opsteeg.
- Zeg dat de ballon heel langzaam steeds hoger vloog.
- Zeg dat je ouders en de auto er van boven heel klein uitzagen.
- Zeg dat er maar weinig wind was en dat de ballon heel rustig vloog.
- Zeg dat het uitzicht geweldig was.
- Zeg dat de landing een beetje schokkerig (holperig) was maar wel goed ging.
- Zeg dat het een onvergetelijke belevenis voor je was.
En nu jij!
Maak nu een spreekbeurt over een gebeurtenis die je zelf hebt meegemaakt.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- wat voor belevenis/gebeurtenis was het
- wat was de aanleiding
- wanneer en met wie heb je het beleefd
- wat gebeurde precies
- wat was er zo mooi/eng/verschrikkelijk enz. aan
- hoe beoordeel je de belevenis in zijn geheel
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over de gebeurtenis.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.