Met je kennis van de vorige dag wil je een fietstocht maken.
Voer met elkaar het volgende gesprek. Natuurlijk in het Duits.
A: Heb je al plannen voor morgen?
B: Nee, mijn ouders willen met mijn zusje naar de dierentuin, maar daar heb ik geen zin in.
A: Heb je wel zin om te fietsen?
B: Natuurlijk! Denk je dat het weer goed blijft?
A: Geen idee. Ik kijk even… Hm, hier staat dat het morgen gaat regenen.
B: Hoe laat?
A: Wacht even. Oh, dat is pas in de avond. Dan komt er ook onweer.
B: En hoe warm wordt het overdag?
A: Zo’n 20 graden. En er is maar weinig wind.
B: Dat is mooi, het ideale weer om te fietsen!
A: Ja, dan gaan we na het ontbijt om een uur of 10 vertrekken. Ok?
B: Prima!
![]() |
Wetter |