Zeg dat je eerst tanden poetst, je doucht en je haar kamt.
Zeg dat je je daarna aankleedt en vervolgens ontbijt.
Zeg dat 10 voor 8 naar school gaat en dat je dat op de fiets doet.
Zeg dat het 1e uur om kwart over 8 begint en dat je meestal tot 10 over 3 school hebt, alleen op donderdag ben je al om 2 uur uit.
Vertel dat je na school meestal naar huis fietst en huiswerk maakt. Alleen op vrijdag ga je meteen naar het centrum omdat je van half 4 tot 6 uur in de supermarkt werkt. Je bent daar vakkenvuller.
Vertel dat je op dinsdagavond van 7 tot 8 uur gitaarles hebt en dat je op donderdag van 4 tot 6 hockeyt.
Zeg dat jullie rond half 7 avondeten en dat je daarna nog even leert.
Vertel dat je ’s avonds soms met vrienden afspreekt, computert of tv kijkt.