Spreekbeurt 1: Meine Familie
Je beschrijft je familie.
- Zeg dat je Marie/Marc heet en 17 bent.
- Zeg dat je samen met je familie in Naaldwijk woont.
- Vertel dat je ouders Marit en Bert heten en dat ze 42 en 44 zijn.
- Zeg dat je moeder bij de HEMA werkt en dat je vader automonteur is.
- Vertel over je broer dat die Sam heet, 18 is en een opleiding voor schilder doet. Hij heeft ook een vriendin, Larissa.
- Vertel over je zus dat ze Jonneke heet, 13 is en in de 2e klas van de havo zit.
- Je kunt het goed vinden met je broer en zus, maar soms hebben jullie ruzie over bv. het tv-programma of wie de vaat moet doen.
- Jullie hebben een hond: een Labrador die Benny heet en al heel oud is.
- Je oma en opa (ouders van je moeder) zijn 65 en 66 en wonen in Den Haag. Je ziet hen vaak in het weekend.
- Je andere oma is al dood. Je andere opa is ziek, hij heeft Alzheimer.
- Bovendien heb je ook nog 2 tantes, 1 oom, 3 nichtjes en 2 neefjes.
- Jullie zien elkaar vaak als er iemand jarig is. Dan is het altijd heel leuk en gezellig.
En nu jij!
Maak nu een spreekbeurt over jezelf.
Verwerk daarin de volgende gegevens:
- eigen naam, leeftijd, woonplaats
- naam, leeftijd, beroep van je ouders
- naam, leeftijd, klas/opleiding/beroep van broers en/of zussen
- relatie met broers/zussen
- huisdieren
- grootouders
- andere familie (tantes, ooms, nichtjes, neefjes enz.)
- bijzondere gegevens (bv. oom in het buitenland, tante met hele belangrijke baan/functie)
Schrijf nog minimaal drie andere zinnen op met informatie over jouw familie.
Houd de spreekbeurt in de klas of in een groepje.