Biologen maken in de praktijk vaak gebruik van kruisingen om te kijken of iets
dominant of recessief overerft. tijdens zo een overerving wordt er vaak gekeken naar 1 of 2 eigenschappen. Als er naar 1 eigenschap wordt gekeken, wordt dit een monohybride kruising genoemd en als er naar 2 eigenschappen wordt gekeken, wordt dit een dihybride kruising genoemd. Om zeker te kunnen weten of een eigenschap dominant of recessief overerft, moet er doorgefokt worden tot een tweede generatie. De ouders waarmee wordt begonnen wordt de Parentes (Latijn voor ouders) generatie genoemd, dit wordt genoteerd als P. De eerste generatie (welke komt uit de kruising van de P generatie wordt de F1 generatie genoemd. De F komt van Filii wat in het Latijn Kinderen betekend. Vaak wordt deze generatie onderling voortgeplant waardoor er de tweede generatie ontstaat, ook wel de F2 generatie genoemd. Figuur 8 geeft een voorbeeld van de notatie bij schapen.