waar de innesteling plaatsvindt van een bevruchte eicel.
waar een embryo/foetus zich ontwikkelt.
in een afbeelding de ligging vruchtvliezen, vruchtwater, navelstreng en placenta (moederkoek) aanwijzen.
de functie(s) van vruchtvliezen, vruchtwater, navelstreng en placenta omschrijven.
de volgende gebeurtenissen die te maken hebben met de geboorte omschrijven en in de juiste volgorde plaatsen: indalen, ontsluiting met weeën, uitdrijving met persweeën en nageboorte.