Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.

Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriƫn, schimmels en planten.

Weefsel
Groep cellen met dezelfde vorm en functie (hetzelfde celtype).

Vaatplant
Landplanten met vaatbundels (houtvaten en bastvaten).

Bastvaten
Transportkanalen in de stengel; vervoeren geproduceerde suikers van de bladeren richting de wortels. In het vroege voorjaar (wanneer de plant nog geen bladeren heeft) worden suikers vervoerd van de wortels naar de bladeren voor snelle groei.

Houtvaten
Transportkanalen in de stengel; vervoeren water en mineralen van de wortels richting de bladeren en bloemen

Vaatbundels
In vaatbundels komen de bast- en houtvaten samen.

Steunweefsel
Steunweefsel zorgt voor stevigheid in het skelet of tussen organen. Er zijn drie typen; bindweefsel, kraakbeenweefsel en beenweefsel.

Bladgroen
Groene kleurstof in bladgroenkorrels (in planten), hebben functie bij fotosynthese.

Huidmondjes
Opening in bladeren waardoor gassen (zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp) in en uit de plant kunnen gaan.

Sluitcellen
Sluitcellen regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes.

Wortelharen
Uitgegroeide opperhuidcellen, die water en mineralen opnemen uit de bodem.