Oorsprong

Rundvee (Bos taurus) is een diersoort uit de evenhoevige tak van de orde Cetartiodactyla, familie Bovidae.

Runderen zijn circa 6000 jaar voor Christus gedomesticeerd, vermoedelijk in het noorden van Afrika. De bevolkingsgroei destijds maakte uitbreiding van de voedselproductie noodzakelijk. Runderen waren nodig in de landbouw als last- en trekdier en voor de productie van mest en vlees. Pas later werden runderen ook gebruikt voor de productie van melk en melkproducten.

Inmiddels bestaan er  wereldwijd meer dan 1000 verschillende runderrassen, maar een groot aantal daarvan wordt met uitsterven bedreigd ten gunste van enkele productierassen. De productie van vlees- en de melkrassen is in de 20e eeuw sterk opgevoerd. De melkproductie per koe is tussen 1975 en 2006 gestegen van ruim vierduizend kg naar rond de achtduizend kg.

Naast het proces van schaalvergroting in de landbouw, dat gepaard gaat met de bouw van grote stallen waarin het vee wordt gehuisvest, is er een toenemend aantal hobbyboeren met runderen. Een enkeling houdt vleesrassen voor de hobby. Ook zijn er bedrijven die kleinschalig productierassen houden voor de melk. Hobbyisten en kinderboerderijen houden runderen meestal voor onderhoud van terrein en voor de sier. Het gaat hier vaak om de zeldzame en buitenlandse rassen. Het aantal hobbykoeien en hobbykalveren in Nederland wordt geschat op 3000 tot 4000.
Verwilderde populaties runderen kunnen eeuwenlang standhouden, vrijwel zonder interventie van de mens. Bekend is ondermeer de Chillingham-kudde in Noord-Engeland.

Bron: levendehave.nl

 

De wilde voorouder van veel Europese rundveerassen is het oerrund (Bos primigenius). De stieren van deze dieren waren zwartbruin met een lichte aalstreep (een streep over de rug van de koe) en een witte ring om hun kin en neus en konden een schofthoogte (de hoogte tot de schouder) bereiken van 2 meter. De koeien waren roodbruin met ook een aalstreep en konden een schofthoogte bereiken van 1.70 meter. Zowel de stieren als de koeien hadden horens die (liervormig) naar buiten waren gebogen en naar voren waren gericht. Deze waren helemaal wit en op de top een donkere punt. Dit weten we onder andere door de muurtekeningen in de grotten van Lascaux in Frankrijk en Abrigo de los Toros in Spanje. 
Het Oerrund was afkomstig uit Aziƫ en leefde vanaf de tweede helft van het Pleistoceen in Europa (met uitzondering van Ierland en het noorden van Scandinaviƫ), maar kwam ook voor in Noord-Afrika. Na de laatste ijstijd (ongeveer 10.000 jaar geleden) verschenen deze runderen ook in Nederland. Er werd veel op ze gejaagd en in de periode van 300-400 N.C. stierf de laatste in Nederland. De Bos primigenius verdween in de jaren 1200-1400 N.C. uit Europa vermoedelijk ten gevolge van de slechter geworden voedselsituatie. Het vermoedelijke laatste oerrund is op het jachtgoed Jaktorowski bij Mazowsze 1627 in Polen gestorven.

 

Uit het Voor-Indische oerrund ontwikkelde zich onder andere de zeboe, die wordt beschouwd als de stamvorm van alle Aziatische en Afrikaanse runderen die niet van de waterbuffel afstammen. De Yak is een verwant van de oeros. Ongeveer 6000 jaar geleden begon de mens met het temmen van dit dier (domesticeren). De runderen leverden warme vachten en vlees. Door het temmen werd het dier mak en de uiterlijke en innerlijke kenmerken veranderden. Doordat ze minder te eten kregen bij de mensen werden ze steeds kleiner en hun horens werden korter. In de Middeleeuwen fokte ze met de kleinste dieren om dit effect te versterken. De koe was rustiger en vrediger geworden. Door het selectieve fokken veranderde de vacht van kleur, maar ook die van de stier. Ze werden: grijs, beige, bruin of zwart. Er kwam verschil tussen werkkoeien en koeien die konden worden vetgemest. In bijna elke streek ontstond een eigen runderras. Ook gingen mensen met hun kuddes door het land trekken. De dieren gingen zich aan het klimaat aan passen. In koude streken kregen ze een dikkere vacht en in streken met veel gras werden ze groter. Door het rondtrekken mengden de verschillende rassen zich. Zo ontstonden er vele verschillende koeien rassen. 

 

Pas later ontdekte men dat je de koeien ook kon melken. Nederland was een van de eerste landen waarbij het lukte een koe te melken zonder dat er een kalf bij was. Daarna is Nederland een echt koeienland geworden. De koeien worden tegenwoordig gefokt voor hun melkproductie. De uiers zijn veel groter dan vroeger, een uier hoeft voor een kalf maar een paar liter melk te bevatten. Maar de boer wil dat deze wel een liter of dertig/veertig bevat. 

 

In de 19e en 20e eeuw ontwikkelde het zwartbonte Fries-Hollandse rund (FH) zich tot een toon aangevend ras in Noord-Europa. In binnen- en buitenland stapten steeds meer boeren over op deze soort. Zo ontstonden de Ierse Frisian, de Finse Fries, de Slowaakse zwartbonte en de Holstein-Friesian (HF). Deze laatst genoemde koeien zijn nu de meeste gebruikte koeien in Nederland, door hun hoge melkproductie. En zorgt er voor de het FH-ras steeds zeldzamer wordt.