Stap2

Het werkwoordelijk gezegde

Soms is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm.

Verzin eerst twee zinnen waarin het werkwoordelijk gezegde gelijk is aan de persoonsvorm.

  1. ............
  2. ............

Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.
Verzin twee zinnen waarin het werkwoordelijk gezegde uit meerdere werkwoorden bestaat.

  1. ............
  2. ............
Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Vindt je klasgenoot in jouw zinnen gemakkelijk het werkwoordelijk gezegde?
Vind jij in zijn/haar zinnen gemakkelijk het werkwoordelijk gezegde?