6. Benoem de meest voorkomende medicatie bij het ziekte beeld.
A. Beschrijf hiervan de werking.
B. Beschrijf hoe je deze medicatie moet innemen en waar je op moet letten bij inname.
C. Beschrijf de bijwerkingen van de medicatie die je uit werkt .
D. Beschrijf de wisselwerking tussen de beschreven medicatie.
7. Beschrijf van de benoemde ziekten beelden de patiënten verenigingen.
A. Wat kan de patiënten vereniging op verschillende gebieden betekenen voor de cliënt jij als
zorgverlener en naasten.
